Vragen over vier ontwerp-beheerplannen Natura 2000-gebied in Laag Holland
Indiendatum: 20 apr. 2023
Inleiding
Op 7 maart 2023 heeft de Provincie Noord-Holland vier ontwerp-beheerplannen Natura 2000-gebied vastgesteld: voor ‘Polder Westzaan’, ‘Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder’, ‘Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske’ en ‘Eilandspolder’[1]. Het betreffen beheerplannen voor de beheerperiode 2023-2029. De status van de beheerplannen is “ontwerp” waardoor er de mogelijkheid is tot bijsturing en voor andere partijen de mogelijkheid om een zienwijze in te dienen (tot 27 april 2023). Doel van de natuurbeheerplannen is om maatregelen te benoemen die nodig zijn om de natuurdoelen te halen.
Opvallend is dat er nauwelijks een wijziging is ten opzichte van de huidige plannen, terwijl veel natuurdoelen niet gehaald worden en er voor deze beheerplanperiode 2023-2029 grote opgaven liggen voor de veenweidegebieden: een hoger waterpeil (brief I&W, Water en Bodem sturend[2]), halvering van de stikstofuitstoot[3], het behalen van de KRW-doelen over 4 jaar en een noodzakelijke transitie van de landbouw. Dit alles moet in het Provinciaal Programma Landelijk Gebied (PPLG) samenkomen in vergaande en urgente maatregelen en een nieuwe kijk op de landbouw. Er is geen tijd meer om maatregelen nog eens zes jaar vooruit te schuiven.
Een sprekend voorbeeld van het vooruitschuiven is een passage over mestgebruik in het ontwerp-beheerplan Eilandspolder: “Daarnaast is het gewenst het
mestgebruik terug te dringen ter verbetering van de waterkwaliteit op langere termijn. De mogelijkheden en kosten zullen met partijen gezamenlijk in beeld worden gebracht.”
Belangrijke oorzaken van het niet halen van natuurdoelen zijn: 1) een slechte waterkwaliteit door uitspoeling van mest, 2) te veel stikstof in de bodem door een te hoog mestgebruik en 3) verdroging door een te laag waterpeil, dat het huidige agrarisch gebruik dient.
In het kader van Provinciaal Programma Landelijk Gebied (PPLG) moeten provincies natuurdoelanalyses (NDA’s) per Natura 2000-gebied opstellen. Deze analyses beschrijven de staat van de beschermde natuur in een gebied, wat de verwachte effecten van geplande maatregelen zijn en in welke richting aanvullende maatregelen nodig zijn om de natuur weer gezond te maken.[4]
In de ontwerp-beheerplannen worden verschillende waterkwaliteitsproblemen beschreven. Hierbij is ook de brief van de minister van I&W van toepassing, met de opdracht om Bodem en Water sturend te laten zijn in beleid en uitvoering. In de ontwerp-beheerplannen wordt echter uitgegaan van bestaande hydrologische maatregelen in veengebieden die niet voldoen aan het principe Bodem en Water sturend. Toch betreft het hier beheerplannen die vastgesteld worden tot en met 2029.
Vragen
Samenhang en volgordelijkheid
1. Hoe verhouden deze vier ontwerp-natuurbeheerplannen zich tot het PPLG dat de provincie aan het opstellen is?
2. Hoe verhouden deze vier ontwerp-natuurbeheerplannen zich tot de natuurdoelanalyses? Zijn deze hierin verwerkt?
3. Klopt het dat de maatregelen in de ontwerp-natuurbeheerplannen vooral PAS-herstelmaatregelen zijn, zoals plaggen, maaien en opslag verwijderen (zie hoofdstuk financiering) en geen maatregelen die de vervuiling bij de bron aanpakken?
4. Welke bronmaatregelen zijn in de ontwerp-natuurbeheerplannen opgenomen om de waterkwaliteit te verbeteren (mest), verdroging tegen te gaan (waterpeil) en stikstofdepositie terug te brengen (mest)?
5. Hoeveel geld wordt geïnvesteerd in bronmaatregelen en hoeveel in herstelmaatregelen?
6. In 2012 heeft de Partij voor de Dieren al vragen gesteld over het uitrijden (dumpen) van drijfmest in de Eilandspolder[5]. Vindt dit nog steeds plaats?
7. Deelt u de mening dat gebiedsvreemde import van mest niet past binnen grondgebonden, circulaire- en natuurinclusieve landbouw waar de provincie voor staat? Zo nee, wat is dan uw definitie van grondgebonden, natuurinclusieve kringlooplandbouw?
Zonering
8. Remkes noemt in zijn rapport ‘Wat wel kan’[6]
een zonering van de landbouw. Daarin zijn de N2000-gebieden ‘groene gebieden’ waarin de natuur voorop staat. Daaromheen liggen ‘gele gebieden’ als buffer voor de natuurgebieden, waar alleen biologische landbouw is toegestaan. Dit voorkomt vervuiling via water en lucht naar de natuurgebieden.
a) Waarom kiest de provincie niet voor overgangsgebieden rond N2000? Op welke wetenschappelijke bronnen baseert de provincie zich daarbij?
b) Hoe past het opnieuw blijven toestaan van ‘bestaand agrarisch gebruik’, met een teveel aan mest en een te laag grondwaterpeil, in de komende zes jaar in het advies van de groene zones? Op welke wetenschappelijke bronnen baseert de provincie zich daarbij?
c) Zouden alle landbouwbedrijven in N2000 niet een transitie moeten ondergaan naar op zijn minst biologisch of natuurinclusief niveau 3?
9. Zou een goede ecologische kwaliteit niet het leidend principe moeten zijn waarbij voor alle vervuilende activiteiten binnen zo’n gebied een uitfaseringsplan opgesteld moet zijn?
10. a) Op welke wijze wordt er toezicht gehouden op de natuurkwaliteit en het al dan niet optreden van verslechtering? We verzoeken u om de manieren van toezicht nauwkeurig te beschrijven en tevens te vermelden hoeveel geld voor dit toezicht is vrijgemaakt.
b) Acht u dit voldoende om te voldoen aan het verslechteringsverbod van artikel 6 lid 2 van de Habitatrichtlijn? Kunt u dit onderbouwen?
Toetsing huidig gebruik
11. Onder uitvoering van PAS-maatregelen (plaggen, maaien etc.) kan huidig agrarisch gebruik blijven plaatsvinden, zie ‘Toetsing huidig gebruik’.
a) Waren deze PAS-maatregelen niet uitdrukkelijk bedoeld als noodmaatregel om vervolgens zo snel mogelijk echte maatregelen te nemen, te weten: beperken mestgebruik?
b) Zijn de natuurbeheerplannen hiermee te kenmerken als verouderde PAS-plannen? Zo niet, kunt u dit onderbouwen?
Toetsing nieuwe activiteiten
12. Het kader voor vergunningverlening voor nieuwe activiteiten luidt dat er geen toename van stikstofdepositie en verslechtering waterkwaliteit mag plaatsvinden. Bent u het met ons eens dat het toetsingskader juist zou moeten zijn dat de activiteiten iets moeten bijdragen aan herstel van natuur en verbétering van de waterkwaliteit?
Water
13. In het advies ‘Leven met Water NH’[7]
van de Provinciaal Adviseur Ruimtelijke Kwaliteit (PARK) is de conclusie helder: “Veel van de knelpunten zijn al eerder gesignaleerd, een aantal zelfs al in 1972 bij het verschijnen van "Grenzen aan de Groei". In die 50 jaar hebben we ons gespecialiseerd in het ontwikkelen van geitenpaadjes, in relativeren, in wegkijken en doorschuiven. Het is de huidige generatie die daar de tol van betaalt. Een verder doorschuiven kunnen we ons niet permitteren."
Hoe zijn de adviezen van PARK verwerkt in deze beheerplannen?
14. Op welke manier dragen de huidige maatregelen/plannen bij aan het stoppen en terugdraaien van bodemdaling, zoals als doel gesteld in de provinciale Omgevingsvisie? En hoe staat dit in verhouding tot de investeringen die de bodemdaling slechts remmen, wat weer ‘doorschuiven’ is?
15. De ontwerp-beheerplannen accepteren inklinking en onderbemaling in veenweidegebieden. De brief “Water en Bodem sturend” pleit voor een peil van 20 cm als optimum voor reductie van uitstoot van de broeikasgassen CO2, methaan en lachgas.
Waarom is gekozen voor een max. 40 cm onderbemaling?
16. Het is niet de verwachting dat met de maatregelen in de natuurbeheerplannen de KRW-doelen behaald worden. Daarmee voldoen de ontwerp-beheerplannen niet aan het ‘Regionaal Waterprogramma Noord-Holland 2022-2027’ waarin als doel is opgenomen ‘een goede ecologische en chemische toestand.’
a) Hoe verhouden de vier ontwerp-beheerplannen zich tot het Regionaal Waterprogramma Noord-Holland 2022-2027 en de KRW-doelen?
b) Zouden de voor de natuurdoelen benodigde waterkwaliteit en waterpeil in N2000-gebieden niet leidend moeten zijn voor de toegestane activiteiten in het gebied? Zo niet, op welke wetenschappelijke en juridische bronnen baseert de provincie zich dan?
17. Er is relatief weinig aandacht voor de waterkwaliteit, terwijl dat ook een provinciale aangelegenheid is. Verder is nauwelijks terug te lezen hoe de samenwerking met het waterschap HHNK verloopt bij het inzetten van maatregelen.
a) Hoe verloopt de samenwerking met HHNK?
b) Welke bronmaatregelen kunnen de provincie en het waterschap inzetten om de waterkwaliteitsdoelen te halen?
c) Is bij het opstellen van deze beheerplannen afgestemd welke bronmaatregelen gaan worden ingezet? Want we lezen dat in de meeste gevallen de uitwerking nog moet plaatsvinden in samenwerking met HHNK. En op welke wetenschappelijke bronnen baseert de provincie en het waterschap zich dan?
Monitoring
18. In de natuurdoelanalyses is meerdere keren te lezen dat de beschikbare gegevens ontoereikend zijn om een onderbouwde conclusie met betrekking tot realisatie van behoudsdoelstellingen te kunnen trekken. Er is dan een inschatting van de populatie gedaan op basis van provinciale trends. Bijvoorbeeld voor de noordse woelmuis waarvoor op landelijke schaal het gebied de Eilandspolder van bijzonder belang is.
a) Hoe kan het dat er zoveel lacunes zijn in de monitoring? Kunt u precies beschrijven hoe de monitoring nu geregeld is en hoeveel geld daarvoor beschikbaar is gesteld?
b) Wat gaat GS daaraan doen? Komt er extra geld beschikbaar voor monitoring?
Financiering
19. De financieringsparagraaf is zeer beknopt. Verwezen wordt naar financiering door het Rijk van PAS-herstelmaatregelen. Is er voor overige maatregelen, zoals bronmaatregelen (vervuiling stoppen) en watersysteemherstelmaatregelen, geen geld? Als dat geld er wel is, kunt u toelichten hoeveel geld dan waar precies naartoe gaat?
Doden van dieren
20. In de natuurdoelanalyses van de gebieden Eilandspolder en ‘Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske’ is te lezen dat dat het instandhoudingsdoel voor onder andere meerkoeten niet wordt gehaald. In het Jaarverslag 2021[8]
van de Faunabeheereenheid (FBE) is te lezen dat er met goedkeuring van de provincie dat jaar 1592 meerkoeten zijn geschoten.
Zijn er ook meerkoeten in deze twee N2000 gebieden geschoten? Zo ja, hoeveel, op welke wetenschappelijke gronden en hoe verhoudt dit zich tot de N2000-doelen?
21. Voor de gebieden ’Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske’, ‘Eilandspolder’ en ‘Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder’ is in het beheerplan ook gecoördineerd ganzenbeheer opgenomen. Regionale beheerteams gaan het aantal ganzen dat het hele jaar in dit gebied verblijft kleiner maken, vooral door in het vroege voorjaar veel te schieten (koppel- en voorjaarsafschot). Ook is het vergassen van ganzen in de ruiperiode in plannen opgenomen.
a) Hoeveel ganzen denkt u dat er dit voorjaar (incl. vergassingen) in deze vier gebieden gedood worden?
b) De maatschappelijke weerstand tegen het doden van dieren neemt toe en daarmee de roep om meer te investeren in het zoeken naar niet-dodelijke middelen. Ziet GS mogelijkheden voor niet-dodelijke alternatieven en is GS bereid om meer te investeren in het zoeken naar niet-dodelijke oplossingen, zoals eerder beloofd aan PS?
Vervolg
22. Bent u bereid om in de ontwerp-natuurbeheerplannen een ijkmoment over maximaal twee jaar op te nemen, met als doel om te kritisch te kijken of maatregelen moeten worden aangescherpt om natuurdoelen te halen?
23. Bent u voornemens om deze ontwerp-beheerplannen in lijn te brengen met provinciale, landelijke en Europese regelgeving en te voorzien van een duidelijke tijdlijn waarin de gestelde doelen behaald worden?
[1] https://www.noord-holland.nl/Actueel/Archief/2023/Maart_2023/Beheerplannen_voor_4_Natura_2000_natuurgebieden_aangepast_en_ter_inzage
[2] https://open.overheid.nl/documenten/ronl-c35e65eba0903d738ae26dab222462337b0d8de7/pdf , 25 nov. ‘22
[3] Zie blz. 21 Adviescollege Remkes Niet alles kan overal | Rapport | Rijksoverheid.nl
[4] Eerste getoetste natuurdoelanalyses beschikbaar | Nieuwsbericht | Rijksoverheid.nl
[5] https://noordholland.partijvoordedieren.nl/vragen/stimuleren-uitrijden-drijfmest-in-natuurgebied
[6] Wat wel kan: Uit de impasse en een aanzet voor perspectief | Rapport | Rijksoverheid.nl, 2022
Indiendatum:
20 apr. 2023
Antwoorddatum: 23 mei 2023
Op 7 maart 2023 heeft de Provincie Noord-Holland vier ontwerp-beheerplannen Natura 2000-gebied vastgesteld: voor ‘Polder Westzaan’, ‘Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder’, ‘Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske’ en ‘Eilandspolder’[1]. Het betreffen beheerplannen voor de beheerperiode 2023-2029. De status van de beheerplannen is “ontwerp” waardoor er de mogelijkheid is tot bijsturing en voor andere partijen de mogelijkheid om een zienwijze in te dienen (tot 27 april 2023). Doel van de natuurbeheerplannen is om maatregelen te benoemen die nodig zijn om de natuurdoelen te halen.
Opvallend is dat er nauwelijks een wijziging is ten opzichte van de huidige plannen, terwijl veel natuurdoelen niet gehaald worden en er voor deze beheerplanperiode 2023-2029 grote opgaven liggen voor de veenweidegebieden: een hoger waterpeil (brief I&W, Water en Bodem sturend[2]), halvering van de stikstofuitstoot[3], het behalen van de KRW-doelen over 4 jaar en een noodzakelijke transitie van de landbouw. Dit alles moet in het Provinciaal Programma Landelijk Gebied (PPLG) samenkomen in vergaande en urgente maatregelen en een nieuwe kijk op de landbouw. Er is geen tijd meer om maatregelen nog eens zes jaar vooruit te schuiven.
Een sprekend voorbeeld van het vooruitschuiven is een passage over mestgebruik in het ontwerp-beheerplan Eilandspolder: “Daarnaast is het gewenst het mestgebruik terug te dringen ter verbetering van de waterkwaliteit op langere termijn. De mogelijkheden en kosten zullen met partijen gezamenlijk in beeld worden gebracht.”
Belangrijke oorzaken van het niet halen van natuurdoelen zijn: 1) een slechte waterkwaliteit door uitspoeling van mest, 2) te veel stikstof in de bodem door een te hoog mestgebruik en 3) verdroging door een te laag waterpeil, dat het huidige agrarisch gebruik dient.
In het kader van Provinciaal Programma Landelijk Gebied (PPLG) moeten provincies natuurdoelanalyses (NDA’s) per Natura 2000-gebied opstellen. Deze analyses beschrijven de staat van de beschermde natuur in een gebied, wat de verwachte effecten van geplande maatregelen zijn en in welke richting aanvullende maatregelen nodig zijn om de natuur weer gezond te maken.[4]
In de ontwerp-beheerplannen worden verschillende waterkwaliteitsproblemen beschreven. Hierbij is ook de brief van de minister van I&W van toepassing, met de opdracht om Bodem en Water sturend te laten zijn in beleid en uitvoering. In de ontwerp-beheerplannen wordt echter uitgegaan van bestaande hydrologische maatregelen in veengebieden die niet voldoen aan het principe Bodem en Water sturend. Toch betreft het hier beheerplannen die vastgesteld worden tot en met 2029.
Inleiding antwoorden (GS)
De ontwerp-Natura 2000-beheerplannen voor Polder Westzaan, voor Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder en voor Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske zijn geheel herschreven. Uit een evaluatie van het huidige Natura 2000-beheerplan voor Eilandspolder bleek dat dit plan niet herschreven hoefde te worden, omdat de opgenomen maatregelen voortgezet kunnen worden.
Een Natura 2000-beheerplan is een sectoraal plan; het ziet alleen op het behalen van Natura 2000-doelstellingen en heeft daardoor een beperkte reikwijdte. Het moet voldoen aan de eisen uit de Wet natuurbescherming en aan relevante jurisprudentie. In het Provinciaal Programma Landelijk Gebied (PPLG) zijn onder meer aanvullende maatregelen uitgewerkt die bijdragen aan de bronaanpak ten behoeve van stikstofemissies en waterkwaliteit.
Vragen
Samenhang en volgordelijkheid
Vraag 1:
Hoe verhouden deze vier ontwerp-natuurbeheerplannen zich tot het PPLG dat de provincie aan het opstellen is?
Antwoord 1:
Natura 2000-beheerplannen hebben alleen betrekking op Natura 2000-instandhoudingsdoelen; het PPLG (Provinciaal Programma Landelijk Gebied) heeft een bredere scope. Het is denkbaar dat een deel van de maatregelen uit deze ontwerp-beheerplannen onderdeel zal gaan uitmaken van het PPLG-maatregelenpakket.
Maatregelen
Vraag 2:
Hoe verhouden deze vier ontwerp-natuurbeheerplannen zich tot de natuurdoelanalyses? Zijn deze hierin verwerkt?
Antwoord 2:
Ja, de ontwerp-Natura 2000-beheerplannen zijn waar relevant verwerkt in de natuurdoelanalyses. Dit geldt met name voor de benoemde (herstel-)maatregelen.
Vraag 3:
Klopt het dat de maatregelen in de ontwerp-natuurbeheerplannen vooral PAS-herstelmaatregelen zijn, zoals plaggen, maaien en opslag verwijderen (zie hoofdstuk financiering) en geen maatregelen die de vervuiling bij de bron aanpakken?
Antwoord 3:
Ja, het klopt dat de maatregelen vooral herstelmaatregelen zijn. Bronmaatregelen maken onderdeel uit van het stikstofprogramma, dat een belangrijk onderdeel wordt van het PPLG.
Vraag 4:
Welke bronmaatregelen zijn in de ontwerp-natuurbeheerplannen opgenomen om de waterkwaliteit te verbeteren (mest), verdroging tegen te gaan (waterpeil) en stikstofdepositie terug te brengen (mest)?
Antwoord 4:
In de ontwerp-Natura 2000-beheerplannen is opgenomen dat bij de start van de tweede beheerplanperiode kerngebieden worden geïdentificeerd voor waterkwaliteitsverbetering en verlanding. (Bij verlanding verandert drassig land of water op een natuurlijke manier in land). Voor deze kerngebieden worden uitvoeringsplannen opgesteld. In een uitvoeringsplan worden de maatregelen die voor de kerngebieden worden benoemd verder uitgewerkt. Een van de
maatregelen is aanpassing (waaronder reductie) van de bemesting. Een andere maatregel is isolatie van de kerngebieden door waterhuishoudkundige maatregelen. Een hoog dynamisch slootpeil door vasthouden van regenwater zal verdroging tegengaan. Het is de bedoeling dat de uitvoering van deze maatregelen onderdeel wordt van het maatregelenpakket van het PPLG.
Vraag 5:
Hoeveel geld wordt geïnvesteerd in bronmaatregelen en hoeveel in herstelmaatregelen?
Antwoord 5:
Deze vraag is nu nog niet te beantwoorden. Het merendeel van de maatregelen is nog niet begroot. Het maatregelenpakket van het PPLG wordt ook nog nader uitgewerkt.
Vraag 6:
In 2012 heeft de Partij voor de Dieren al vragen gesteld over het uitrijden (dumpen) van drijfmest in de Eilandspolder[5]. Vindt dit nog steeds plaats?
Antwoord 6:
Ja, op percelen met oude pachtcontracten kan dat het geval zijn.
Vraag 7:
Deelt u de mening dat gebiedsvreemde import van mest niet past binnen grondgebonden, circulaire- en natuurinclusieve landbouw waar de provincie voor staat? Zo nee, wat is dan uw definitie van grondgebonden, natuurinclusieve kringlooplandbouw?
Antwoord 7:
Nee, mestbeleid is Rijksbeleid. Uiteraard streven we naar het gebruik van mest uit de nabije omgeving.
In de Voedselvisie is kringlooplandbouw als volgt omschreven: “het efficiënt produceren van voedsel in kringlopen, zodat schade aan het ecosysteem (water, bodem, lucht) voorkomen en hersteld wordt. Kringlopen van grondstoffen en hulpbronnen zijn op een zo laag mogelijk – lokaal, nationaal of internationaal – schaalniveau gesloten. Daarbij wordt rekening gehouden met dierenwelzijn.” Grondgebonden landbouw: agrarische bedrijfsvoering die hoofdzakelijk niet in gebouwen plaatsvindt, waarbij het gebruik van agrarische gronden noodzakelijk is voor het functioneren van het bedrijf. In de Voedselvisie is de ambitie opgenomen dat in 2030 in Noord-Holland de grondgebonden landbouw natuurinclusief is (minimaal niveau 2 WUR/Louis Bolk Instituut).
Zonering
Vraag 8:
Remkes noemt in zijn rapport ‘Wat wel kan’[6] een zonering van de landbouw. Daarin zijn de N2000-gebieden ‘groene gebieden’ waarin de natuur voorop staat. Daaromheen liggen ‘gele gebieden’ als buffer voor de natuurgebieden, waar alleen biologische landbouw is toegestaan. Dit voorkomt vervuiling via water en lucht naar de natuurgebieden.
a. Waarom kiest de provincie niet voor overgangsgebieden rond N2000? Op welke wetenschappelijke bronnen baseert de provincie zich daarbij?
b. Hoe past het opnieuw blijven toestaan van ‘bestaand agrarisch gebruik’, met een teveel aan mest en een te laag grondwaterpeil, in de komende zes jaar in het advies van de groene zones? Op welke wetenschappelijke bronnen baseert de provincie zich daarbij?
c. Zouden alle landbouwbedrijven in N2000 niet een transitie moeten ondergaan naar op zijn minst biologisch of natuurinclusief niveau 3?
Antwoord 8:
a) Het PPLG is het kader waarin we besluiten op welke wijze de overgangszones in Noord-Holland ingevuld zullen gaan worden.
b) Bestaand agrarisch gebruik wil niet zeggen dat dit gebruik is met te veel mest en een te laag grondwaterpeil. Agrarisch gebruik wordt onder meer gereguleerd door landelijke wet- en regelgeving over mest.
c) Nee, het is maatwerk en afhankelijk van de Natura 2000-doelen. Een aantal natuurdoelen kan niet samengaan met landbouw (bijvoorbeeld veenmosrietland kan niet beweid worden) en een aantal natuurdoelen kan met goede afspraken wel samengaan met natuurinclusieve landbouw niveau 2 (bijvoorbeeld Natura 2000-gebied dat buiten
het NNN ligt, een deel van Polder Zeevang). Voor Natura 2000-gebieden binnen het NNN waar agrarisch gebruik past bij het natuurtype, bijvoorbeeld vochtig weidevogelgrasland, zal het gaan om natuurbeheer, natuurinclusieve landbouw niveau 3 en biologische landbouw met afspraken over maaibeheer, etc.
Vraag 9:
Zou een goede ecologische kwaliteit niet het leidend principe moeten zijn waarbij voor alle vervuilende activiteiten binnen zo’n gebied een uitfaseringsplan opgesteld moet zijn?
Antwoord 9:
Het leidend principe in een Natura 2000-gebied is het behalen van de
instandhoudingsdoelstellingen. In een Natura 2000-beheerplan staat beschreven welke maatregelen genomen kunnen worden voor het behalen van die doelstellingen.
Vraag 10:
a. Op welke wijze wordt er toezicht gehouden op de natuurkwaliteit en het al dan niet optreden van verslechtering? We verzoeken u om de manieren van toezicht nauwkeurig te beschrijven en tevens te vermelden hoeveel geld voor dit toezicht is vrijgemaakt.
b. Acht u dit voldoende om te voldoen aan het verslechteringsverbod van artikel 6 lid 2 van de Habitatrichtlijn? Kunt u dit onderbouwen?
Antwoord 10:
a. Het houden van toezicht en het monitoren van natuurkwaliteit gebeurt op verschillende manieren en door verschillende organisaties. Met name terreinbeherende organisaties, de Omgevingsdienst Noord-Holland Noord, ecologische adviesbureaus, soortenorganisaties (zoals Sovon Vogelonderzoek Nederland) en het provinciale ambtelijke apparaat spelen hierbij een rol. Alle partijen volgen voor deze monitoring de ‘Werkwijze monitoring en beoordeling natuurnetwerk en Natura 2000’ (zie https://www.bij12.nl/wp-conten... Beoordeling-Natuurkwaliteit-EHS-en-Natura-2000-18052021.pdf). De uitvoeringskosten worden deels verrekend via de SNL-subsidie (Subsidiestelsel Natuur en Landschap).
Hierdoor is niet aan te geven hoeveel geld hieraan wordt besteed. In het kader van het NPLG (Nationaal Programma Landelijk Gebied) wordt deze landelijke werkwijze geactualiseerd. Dit gebeurt in IPO-verband.
b. Bij het verslechteringsverbod speelt niet alleen toezicht een rol. Andere factoren zijn ook van belang. In de Natura 2000-beheerplannen worden de overige maatregelen voor het doelbereik ook beschreven. In het PPLG worden zowel de aanpak voor de
stikstofbronmaatregelen als de aanpak voor verbetering natuurkwaliteit uitgewerkt.
Toetsing huidig gebruik
Vraag 11:
Onder uitvoering van PAS-maatregelen (plaggen, maaien etc.) kan huidig agrarisch gebruik blijven plaatsvinden, zie ‘Toetsing huidig gebruik’.
a. Waren deze PAS-maatregelen niet uitdrukkelijk bedoeld als noodmaatregel om vervolgens zo snel mogelijk echte maatregelen te nemen, te weten: beperken mestgebruik?
b. Zijn de natuurbeheerplannen hiermee te kenmerken als verouderde PAS-plannen? Zo niet, kunt u dit onderbouwen?
Antwoord 11:
a) Nee. PAS-maatregelen en nu de herstelmaatregelen zijn bedoeld als maatregelen ten behoeve van het natuurherstel. Maatregelen zoals plaggen en chopperen (het verwijderen van de vegetatie en een deel van de bovenste humuslaag) worden meestal niet herhaald. Andere beheermaatregelen kunnen regelmatig ingezet worden, zoals maaien of (extensieve) begrazing. Daarnaast is het verbeteren van de niet-levende milieufactoren (abiotische condities) essentieel; hierbij kan een maatregel zijn om de stikstofdepositie te verlagen door het beperken van mestgebruik. In het PPLG wordt de bronaanpak verder uitgewerkt.
b) Nee, de Natura 2000-beheerplannen zijn niet verouderd. Zie de inleiding bij de antwoorden.
Toetsing nieuwe activiteiten
Vraag 12:
Het kader voor vergunningverlening voor nieuwe activiteiten luidt dat er geen toename van stikstofdepositie en verslechtering waterkwaliteit mag plaatsvinden. Bent u het met ons eens dat het toetsingskader juist zou moeten zijn dat de activiteiten iets moeten bijdragen aan herstel van natuur en verbétering van de waterkwaliteit?
Antwoord 12:
Nee, het kader voor vergunningverlening is niet dat er geen toename van stikstofdepositie en verslechtering waterkwaliteit mag plaatsvinden. Het toetsingskader voor vergunningverlening in
dit dossier is de Wet natuurbescherming. Daarin is het uitgangspunt dat een vergunning nodig is als significante effecten niet (op voorhand) kunnen worden uitgesloten. De Wet natuurbescherming biedt in het kader van vergunningverlening geen basis voor een verplichting tot een bijdrage aan herstel van natuur of verbetering van waterkwaliteit.
Water
Vraag 13:
In het advies ‘Leven met Water NH’[7] van de Provinciaal Adviseur Ruimtelijke Kwaliteit (PARK) is de conclusie helder: “Veel van de knelpunten zijn al eerder gesignaleerd, een aantal zelfs al in 1972 bij het verschijnen van "Grenzen aan de Groei". In die 50 jaar hebben we ons gespecialiseerd in het ontwikkelen van geitenpaadjes, in relativeren, in wegkijken en doorschuiven. Het is de huidige generatie die daar de tol van betaalt. Een verder doorschuiven kunnen we ons niet permitteren."
Hoe zijn de adviezen van PARK verwerkt in deze beheerplannen?
Antwoord 13:
De PARK is onafhankelijk en brengt niet-bindende adviezen uit. Het advies van de PARK was nog niet bekend toen de laatste hand werd gelegd aan de Natura 2000-beheerplannen. Desondanks is bijvoorbeeld het advies “Stop de bodemdaling” onderkend door een peilverhoging op te nemen als maatregel. Veel van de adviezen van de PARK vallen echter buiten de scope van een beheerplan, omdat daarin alleen maatregelen opgenomen worden die direct bijdragen aan het
behalen van Natura 2000-instandhoudingsdoelen.
Vraag 14:
Op welke manier dragen de huidige maatregelen/plannen bij aan het stoppen en terugdraaien van bodemdaling, zoals als doel gesteld in de provinciale Omgevingsvisie? En hoe staat dit in verhouding tot de investeringen die de bodemdaling slechts remmen, wat weer ‘doorschuiven’ is?
Antwoord 14:
Zie antwoord 13.
Vraag 15:
De ontwerp-beheerplannen accepteren inklinking en onderbemaling in veenweidegebieden. De brief “Water en Bodem sturend” pleit voor een peil van 20 cm als optimum voor reductie van uitstoot van de broeikasgassen CO2, methaan en lachgas.
Waarom is gekozen voor een max. 40 cm onderbemaling?
Antwoord 15:
In de brief “Water en Bodem sturend” is de volgende structurerende keuze voor laagveengebieden opgenomen: “We bewegen toe naar een grondwaterstand van 20 cm tot 40 cm onder maaiveld, afhankelijk van de bodemcompositie, omstandigheden van het watersysteem en de behoeften van het gebied. Hiermee wordt bereikt dat bodemdaling wordt geminimaliseerd en uitstoot broeikasgassen wordt gereduceerd. Dit wordt in NPLG gebiedsprocessen door alle betrokken partijen samen uitgewerkt.” In dit geval sluit de 40 cm onder maaiveld beter aan bij de mogelijkheden van het gebied.
Vraag 16:
Het is niet de verwachting dat met de maatregelen in de natuurbeheerplannen de KRW-doelen behaald worden. Daarmee voldoen de ontwerp-beheerplannen niet aan het ‘Regionaal Waterprogramma Noord-Holland 2022-2027’ waarin als doel is opgenomen ‘een goede ecologische en chemische toestand.’
a. Hoe verhouden de vier ontwerp-beheerplannen zich tot het Regionaal Waterprogramma Noord-Holland 2022-2027 en de KRW-doelen?
b. Zouden de voor de natuurdoelen benodigde waterkwaliteit en waterpeil in N2000-gebieden niet leidend moeten zijn voor de toegestane activiteiten in het gebied? Zo niet, op welke wetenschappelijke en juridische bronnen baseert de provincie zich dan?
Antwoord 16:
a. Diverse maatregelen voor de verbetering van de kwaliteit van het watersysteem worden gefinancierd vanuit het Regionaal Waterprogramma Noord-Holland 2022- 2027 en/of zijn (ook) een KRW-maatregel (Kaderrichtlijn Water). Dit is expliciet vermeld bij de
opgenomen maatregelen.
b. Waterkwaliteit en waterpeil zijn wel van belang, maar op zichzelf niet leidend voor Natura 2000. Bij vergunningverlening moeten alle aspecten van een activiteit meegenomen worden, die de Natura 2000-doelen in gevaar kunnen brengen en waarvan significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen niet op voorhand
kunnen worden uitgesloten.
Vraag 17:
Er is relatief weinig aandacht voor de waterkwaliteit, terwijl dat ook een provinciale aangelegenheid is. Verder is nauwelijks terug te lezen hoe de samenwerking met het waterschap HHNK verloopt bij het inzetten van maatregelen.
a. Hoe verloopt de samenwerking met HHNK?
b. Welke bronmaatregelen kunnen de provincie en het waterschap inzetten om de waterkwaliteitsdoelen te halen?
c. Is bij het opstellen van deze beheerplannen afgestemd welke bronmaatregelen gaan worden ingezet? Want we lezen dat in de meeste gevallen de uitwerking nog moet plaatsvinden in samenwerking met HHNK. En op welke wetenschappelijke bronnen baseert de provincie en het waterschap zich dan?
Antwoord 17:
a. Op bestuurlijk en op ambtelijk niveau is het contact met HHNK goed. De maatregelen voor de verbetering van de kwaliteit van het watersysteem worden samen met HHNK en de terreinbeheerders nader uitgewerkt. Daarnaast is de bedoeling dat een projectleider die de watermaatregelen verder gaat uitwerken gedetacheerd wordt bij HHNK. Er wordt dus nauw samengewerkt met HHNK.
b. In de beheerplannen worden onder andere de volgende maatregelen genoemd: waar nodig visstandsbeheer en aanpassing (waaronder reductie) bemesting. Het visstandsbeheer betekent dat vissen die de bodem loswoelen vanuit een afgezet gebied naar een ander gebied worden verplaatst.
c. Zie ook het antwoord onder b). Zowel in de uitvoering van het PPLG als ook de KRW worden de overige bronmaatregelen verder uitgewerkt.
Monitoring
Vraag 18:
In de natuurdoelanalyses is meerdere keren te lezen dat de beschikbare gegevens ontoereikend zijn om een onderbouwde conclusie met betrekking tot realisatie van behoudsdoelstellingen te kunnen trekken. Er is dan een inschatting van de populatie gedaan op basis van provinciale trends. Bijvoorbeeld voor de noordse woelmuis waarvoor op landelijke schaal het gebied de Eilandspolder van bijzonder belang is.
a. Hoe kan het dat er zoveel lacunes zijn in de monitoring? Kunt u precies beschrijven hoe de monitoring nu geregeld is en hoeveel geld daarvoor beschikbaar is gesteld?
b. Wat gaat GS daaraan doen? Komt er extra geld beschikbaar voor monitoring?
Antwoord 18:
a. Er wordt gemonitord volgens landelijke afspraken (‘Werkwijze monitoring en beoordeling natuurnetwerk en Natura 2000’ (zie https://www.bij12.nl/wp-content/uploads/2021/06/WW-00-TEXT-Monitoring-en-Beoordeling-Natuurkwaliteit-EHS-en-Natura-2000-18052021.pdf)). Er zijn afspraken gemaakt over de soortgroepen en
frequentie van monitoring. De frequentie van het maken van beheerplannen, evaluaties van beheerplannen en NDA's loopt niet altijd synchroon met het vrijkomen van de monitoringgegevens uit de monitoringcyclus. Daar waar daadwerkelijk omissies worden
geconstateerd in de monitoring, wordt de uitvoering hiervan aangepast, waar nodig en mogelijk. Zo loopt er nu een meetnet noordse woelmuis, waarmee beter inzicht is te geven in de ontwikkeling van deze soort.
Doordat de monitoring vanuit verschillende invalshoeken/budgetten plaatsvindt, is niet aan te geven hoeveel geld exact uitgegeven wordt. Het gaat om provinciale monitoring, zowel structureel als incidenteel, SNL-monitoring (Subsidiestelsel Natuur en Landschap-monitoring) en het Netwerk Ecologische Monitoring.
b. Er zijn landelijk afspraken gemaakt over de uitbreiding van de monitoring (Businesscase Natuur). Vanuit de Business case komen er meer middelen beschikbaar voor monitoring, waarmee de monitoringverplichtingen uit het PPLG kunnen worden gerealiseerd.
Financiering
Vraag 19:
De financieringsparagraaf is zeer beknopt. Verwezen wordt naar financiering door het Rijk van PAS-herstelmaatregelen. Is er voor overige maatregelen, zoals bronmaatregelen (vervuiling stoppen) en watersysteemherstelmaatregelen, geen geld? Als dat geld er wel is, kunt u toelichten hoeveel geld dan waar precies naartoe gaat?
Antwoord 19:
Genoemde financieringsbronnen zijn Programma Natuur, Herstelmaatregelen 2.0, SNL, Europese Life-subsidie, Programma Versneld Natuurherstel, Regionaal Waterprogramma Noord-
Holland 2022- 2027 en KRW-budgetten.
Bij het Programma Natuur gaat een deel van € 1.300.000 naar de maatregel “‘verkenningen systeemherstel Laag Holland, voor alle Laag Hollandse Natura 2000-gebieden”. Deze maatregel werd ook genoemd bij antwoord 17a). (Het systeemherstel slaat op het watersysteem.)
Bij het Programma Natuur gaat een deel van € 681.000 naar een deel van de maatregelen in het kader van het hydrologisch herstel Guisveld en hydrologisch herstel de Reef (in Polder Westzaan).
Financiering van de overige bronmaatregelen komt aan de orde in de uitwerking van het maatregelenpakket van het PPLG.
Doden van dieren
Vraag 20:
In de natuurdoelanalyses van de gebieden Eilandspolder en ‘Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske’ is te lezen dat dat het instandhoudingsdoel voor onder andere meerkoeten niet wordt gehaald. In het Jaarverslag 2021[8] van de Faunabeheereenheid (FBE) is te lezen dat er met goedkeuring van de provincie dat jaar 1592 meerkoeten zijn geschoten.
Zijn er ook meerkoeten in deze twee N2000 gebieden geschoten? Zo ja, hoeveel, op welke wetenschappelijke gronden en hoe verhoudt dit zich tot de N2000-doelen?
Antwoord 20:
Nee, er zijn geen meerkoeten in deze twee Natura 2000-gebieden geschoten.
Vraag 21:
Voor de gebieden ’Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske’, ‘Eilandspolder’ en ‘Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder’ is in het beheerplan ook gecoördineerd ganzenbeheer opgenomen. Regionale beheerteams gaan het aantal ganzen dat het hele jaar in dit gebied verblijft kleiner maken, vooral door in het vroege voorjaar veel te schieten (koppel- en voorjaarsafschot). Ook is het vergassen van ganzen in de ruiperiode in plannen opgenomen.
a. Hoeveel ganzen denkt u dat er dit voorjaar (incl. vergassingen) in deze vier gebieden gedood worden?
b. De maatschappelijke weerstand tegen het doden van dieren neemt toe en daarmee de roep om meer te investeren in het zoeken naar niet-dodelijke middelen. Ziet GS mogelijkheden voor niet-dodelijke alternatieven en is GS bereid om meer te investeren in het zoeken naar niet-dodelijke oplossingen, zoals eerder beloofd aan PS?
Antwoord 21:
a. Dit voorjaar zullen er geen ganzen in deze gebieden gedood worden. De nieuwe beheerplannen zijn nog niet in werking getreden.
b. De onderzoeken naar de effectiviteit van niet-dodelijke alternatieven worden uitgevoerd in IPO-verband. In het geval van de ganzenpopulatie is het daarnaast helaas onontkoombaar om toe te werken naar een verkleining van de populatie. De populatieontwikkeling wordt regionaal, landelijk en internationaal via AEWA gemonitord (Agreement on the Conservation of African-Eurasian Migratory Waterbirds). Zodra de doelstand is bereikt, wordt het beheer gestopt. Op de brandgans vindt bijvoorbeeld vanaf 2022 geen populatiebeheer meer plaats.
Het nu in enkele beheerplannen opgenomen gecoördineerd beheer (afschot en ruivangsten) richt zich juist op de populatie die zich reproduceert. Hiermee wordt gestuurd op het zo min mogelijk doden van dieren.
Vervolg
Vraag 22:
Bent u bereid om in de ontwerp-natuurbeheerplannen een ijkmoment over maximaal twee jaar op te nemen, met als doel om te kritisch te kijken of maatregelen moeten worden aangescherpt om natuurdoelen te halen?
Antwoord 22:
In de praktijk worden aanvullende of andere maatregelen genomen, als dat nodig blijkt. Dat is ook mogelijk doordat financiële regelingen, zoals Programma Natuur fase 2, niet geheel parallel lopen aan het actualiseren van Natura 2000-beheerplannen. Ook door een traject zoals dat van de natuurdoelanalyses wordt weer nagedacht over maatregelen.
Daarnaast worden veel maatregelen nog nader uitgewerkt tijdens de looptijd van het beheerplan. Dat is bijvoorbeeld handig als nieuwe informatie beschikbaar komt, zoals een nieuwe habitattypenkaart. Dan wordt pas exact duidelijk waar en in welke mate een bepaalde
maatregel uitgevoerd moet worden.
Omdat het nu al mogelijk en praktijk is dat nieuwe inzichten en mogelijkheden direct worden uitgevoerd, biedt een extra ijkmoment in de looptijd van het beheerplan geen toegevoegde waarde.
Vraag 23:
Bent u voornemens om deze ontwerp-beheerplannen in lijn te brengen met provinciale, landelijke en Europese regelgeving en te voorzien van een duidelijke tijdlijn waarin de gestelde doelen behaald worden?
Antwoord 23:
Alle Natura 2000-beheerplannen zijn in lijn met provinciale, landelijke en Europese regelgeving. Alle opgenomen maatregelen worden in principe getroffen in de beheerplanperiode van zes jaar. De tijdlijn komt naar voren in het kader van het PPLG (Provinciaal Programma Landelijk Gebied) en bij de aanvragen in het kader van Programma Natuur.
[1] https://www.noord-holland.nl/Actueel/Archief/2023/Maart_2023/Beheerplannen_voor_4_Natura_2000_natuurgebieden_aangepast_en_ter_inzage
[2] https://open.overheid.nl/documenten/ronl-c35e65eba0903d738ae26dab222462337b0d8de7/pdf , 25 nov. ‘22
[3] Zie blz. 21 Adviescollege Remkes Niet alles kan overal | Rapport | Rijksoverheid.nl
[4] Eerste getoetste natuurdoelanalyses beschikbaar | Nieuwsbericht | Rijksoverheid.nl
[5] https://noordholland.partijvoordedieren.nl/vragen/stimuleren-uitrijden-drijfmest-in-natuurgebied
[6] Wat wel kan: Uit de impasse en een aanzet voor perspectief | Rapport | Rijksoverheid.nl, 2022
Wij staan voor:
Interessant voor jou
Bomenkap Bergen aan Zee
Lees verderVragen over afschot zwanen in Hoogwoud en uitspraak Raad van State die streep zet door gebruikmaken provinciale en landelijke vrijstellingen
Lees verder