Nationale Kraanwaterdag
Vragen van Statenlid Ines Kostić over kwaliteit oppervlaktewater
Indiendatum: 27 sep. 2023
Inleiding
Vandaag, op de dag van het kraanwater, vraagt de Partij voor de Dieren aandacht voor een immens probleem: de kwaliteit van het oppervlaktewater in Nederland, bron van drink- en zwemwater voor mens en dier. Nederland bungelt in Europa onderaan waar het gaat om het behalen van de doelen van de Kaderrichtlijn Water. Wij stellen deze vragen onder andere naar aanleiding van de uitzending van Focus – Drinkwater onder druk, waarin dit probleem glashelder uiteen wordt gezet.
Ons oppervlaktewater wordt vervuild met meststoffen, restanten van bestrijdingsmiddelen, nieuwe stoffen zoals PFAS en microplastics en stoffen die vrijkomen bij de productie en het gebruik van geneesmiddelen en cosmetica. Een nog grotere uitdaging vormen de nieuwe stoffen waar nog geen analysemateriaal voor is en transformatieve stoffen die als zij in contact met andere stoffen komen giftig kunnen worden. In tijden van droogte verslechtert de kwaliteit van het water verder, doordat het percentage vervuiling toeneemt. Dieren worden zo mogelijk nog harder geraakt: mensen drinken gezuiverd drinkwater, dieren leven in dit vervuilde water.
Provincies en waterschappen staan veelal toe dat deze lozingen op het oppervlaktewater worden gedaan. Daarnaast zijn van nieuwe stoffen de effecten veelal nog onbekend en zijn er nog geen normen voor. De Raad voor de Leefomgeving en Infrastructuur (Rli) [1] constateert dat provincies, waterschappen en gemeenten nog nauwelijks invulling geven aan hun wettelijke zorgplicht voor de bescherming van drinkwaterbronnen.
De Partij voor de Dieren staat voor bronaanpak: gebruik van giftige middelen tegengaan en in ieder geval lozing op het water voorkomen. Zoals ook blijkt uit vragen van de vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat op de kabinetsreactie op het Rli-advies en de nadere invulling van het KRW-impulsprogramma [2] ontbreekt op dit moment het totaaloverzicht van het aantal lozingen op oppervlaktewater, van welke stoffen en waar.
Verplichting van bescherming van ons water
De KRW is niet vrijblijvend, maar is verankerd in nationale wetgeving en kent een resultaatsverplichting. Wanneer in 2027 vastgestelde KRW-doelen niet gehaald zijn en niet álle maatregelen zijn genomen om deze wél te halen, dan kan de Europese Commissie forse boetes en/of dwangsommen opleggen aan lidstaten. Via de Wet Naleving Europese regelgeving publieke entiteiten kan de Nederlandse overheid decentrale overheden medeverantwoordelijk stellen als deze nalatig zijn geweest. Daarnaast – en waarschijnlijk ingrijpender – kunnen zowel via publieks- als via privaatrecht (actie uit onrechtmatige daad door belangenorganisaties (vergelijkbaar met de Urgenda-zaak of individuen met voldoende concreet eigen belang) rechtszaken worden aangespannen. De rol van de provincie verandert met het ingaan van de Omgevingswet op 01-01-2024. Dan wordt de implementatie van de KRW in het Besluit kwaliteit leefomgeving (verder: Bkl) van belang: doelen van de KRW zijn 1-op-1 vastgelegd als omgevingswaarden en in de Bkl is vervolgens een koppeling gelegd tussen het behalen van omgevingswaarden en het provinciale waterprogramma.
In het nieuwe stelsel van de Omgevingswet zijn mogelijkheden om strengere of aanvullende regels op te stellen sterk vergroot. Met instructieregels op de omgevingsverordening wordt geborgd dat regels in die verordening er niet toe kunnen leiden dat de KRW-doelstellingen gemist worden. De provincie is dus verantwoordelijk voor het behalen van de KRW-doelen plus het voorkomen van achteruitgang van de toestand van oppervlaktelichamen. Inmiddels blijkt uit tal van rapporten en adviezen dat de realisatie van de KRW-doelen in 2027 niet zal worden bereikt zonder extra maatregelen en inspanningen. Er wordt herhaaldelijk gewezen op een gebrek aan urgentie en een te grote vrijblijvendheid van het huidige beleid. Zo zijn de huidige algemene regels voor meststoffen en landbouwgif niet voldoende om de KRW-doelen te halen. De provincie pakt haar verantwoordelijkheid onvoldoende op ten aanzien van actualisering van vergunningen voor activiteiten met impact op de waterkwaliteit, schiet toezicht en handhaving op dergelijke activiteiten vaak te kort en is de wettelijke zorgplicht voor bescherming van drinkwaterbronnen onvoldoende ingevuld.
De Partij voor de Dieren wil een overzicht van het geheel aan lozingen op het oppervlaktewater boven tafel krijgen, evenals de visie en de voorbereiding op toetsingsprocedures. Ook willen we weten welke maartregelen Noord-Holland gaat nemen om KRW-doelen te halen.
Vragen in onderstaand overzicht die zijn voorzien van een nummerverwijzing aan het einde van de zin, verwijzen naar de vragen van de vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat [3] over de kabinetsreactie op het Rli-advies over de KRW en de nadere invulling van de KRW-impulsprogramma.
Vragen
Toetsing en handhavingsbeleid vergunningen voor lozing op oppervlaktewater
- In welke gevallen dient een aanvraag voor vergunning op het oppervlaktewater ingediend te worden bij een waterschap en in welke gevallen bij een provincie?
- Hoe delen waterschappen en provincies informatie over verleende vergunningen voor lozing op oppervlaktewater met elkaar?
- Zijn alle vereisten van de KRW reeds verwerkt in provinciaal beleid? (staat in relatie tot vraag 32)
- Op welke nationale wetgeving toetst u precies?
- Bij het in werking treden van de Omgevingswet worden sommige vergunningen voor het lozen van chemische stoffen gedecentraliseerd naar de Waterschapsverordening. Bent u hierop voorbereid?
- Welk beleid heeft u vastgesteld over vergunningverlening aangaande zeer zorgwekkende stoffen (zzs) - stoffen die zowel toxisch zijn als slecht afbreken - en het meten hiervan?
- Hoe ziet de handhaving van lozing zonder vergunning of melding eruit? (vraag 22)
- Hoeveel capaciteit (fte) is er voor controle, wordt uitgegaan van de gegevens van de bedrijven zelf en hoe vaak worden bedrijven gemiddeld gecontroleerd?
- Wordt er bij het handhaven ook gekeken naar of boetes passend zijn bij de omzet van de beboete bedrijven? Kunt u daar een voorbeeld van geven? (staat in relatie tot vraag 24)
Zicht op meststoffen
- In welke omvang en variatie komen binnen de provincie Noord-Holland meststoffen in het oppervlaktewater terecht? (onderdeel van vraag 25)
- Hoe beoordeelt u de schadelijkheid hiervan in verhouding tot bijvoorbeeld lozingen van fosfaatrijke stoffen door industriële bedrijven? (vraag 25)
- Met hoeveel procent zou het aantal landbouwdieren ongeveer verminderd kunnen worden om het oppervlaktewater binnen de normen te brengen? (vraag 35)
Visie
- Bent u het eens met de opmerking van de Rli dat alles op alles gezet moet worden om de KRW-doelen in 2027 te halen, mede omdat het weinig kansrijk is voor Nederland om een beroep te doen op de uitzonderingsbepalingen die de KRW kent in gevallen waar maatregelen wel zijn genomen, maar het doel in 2027 nog niet is bereikt? Waarom wel of waarom niet? (vraag 42)
-
- Op welke manier gaan GS alle bestaande en nieuwe middelen/instrumenten vol inzetten om de KRW-doelen tijdig te behalen?
- Kunt u een overzicht geven van alle bestaande maatregelen en hun doelbereik?
- Kunt u aangeven welke concrete plannen u heeft om de extra ruimte vanuit de Omgevingswet te gebruiken om de KRW-doelen op tijd te halen? Op welke manier gaat u onderstaande mogelijkheden gebruiken (graag per punt een toelichting geven):
- instructieregels om vast te leggen dat ruimtelijke besluiten uitsluitend genomen kunnen worden als het bereiken van KRW-doelen niet in gevaar komt en er geen achteruitgang optreedt in de waterkwaliteit;
- verplichte actualisering vergunningverlening en uitfasering van vergunningen voor onbepaalde tijd;
- verplichtend inzetten van toezichthoudende instrumenten zolang niet is voldaan aan de KRW-doelen;
- het opnemen van alle meldingen met impact op de waterkwaliteit en verstrekte vergunningen op te nemen in een openbaar register;
- het aanscherpen en/of aanvullen van de algemene regels onder de Omgevingswet (voor meststoffen, landbouwgif, gevaarlijke stoffen en grondwateronttrekkingen;
- het formuleren van instructieregels voor de meldingsplicht en goed toezicht te organiseren op gemelde activiteiten;
- het opstellen van instructieregels voor gebruik landbouwgif en watertoets;
- het reguleren van kleinschalige lozingen;
- het opstellen van maatwerkregels, bijvoorbeeld integraal vaststellen dat teeltvrije zones in bepaalde gebieden verruimd worden;
- het opstellen van maatwerkregels voor situaties waar lokaal wél wordt voldaan aan de KRW-doelen, mits deze door toegestane activiteiten niet alsnog in het geding komen.
- Kunt u een reflectie geven op de juridische en economische risico’s van het niet halen van KRW-doelen door Noord-Holland – afwenteling boetes en dwangsom – met uitleg en onderbouwing?
- Hoe gaat u voldoende fysieke ruimte voor drinkwaterwinning realiseren, door onder andere in de ruimtelijke ordening beter rekening te houden met de zorg voor voldoende drinkwaterbronnen van goede kwaliteit die ook bruikbaar zijn, waar de Rli voor pleit? (vraag 36)
- Bent u het eens met onze visie dat het voorzorgbeginsel altijd in acht genomen zou moeten worden? Op welke wijze laat de provincie dat zien?
- Uit onderzoek blijkt dat biologische en meer plantaardige landbouw, waarbij wordt afgezien van het gebruik van landbouwgif en kunstmest, leidt tot een substantiële reductie van broeikasgassen, nitraatuitspoeling en ammoniak per hectare. [4,5,6] Dit is bevorderlijk voor de waterkwaliteit. In de brief ‘Water en bodem sturend’ van minister Harbers d.d. 25 november 2022 wordt ingezet op gecombineerd resultaat boeken op de vier opgaven natuur, stikstof, klimaat en water en gelijktijdig inzetten op de extensivering van landbouw. In het briefadvies van de Raad voor de Leefomgeving en infrastructuur wordt ook geadviseerd om de vier opgaven in onderlinge samenhang op te pakken, omdat oplossingen voor een bepaalde opgave immers op positieve effecten kunnen hebben op de andere. [7]
Op welke wijze gaan Gedeputeerde Staten concreet invulling geven aan het in onderlinge samenhang oppakken van de vier opgaven natuur, stikstof, klimaat en water? Is het PPLG al getoetst door een onafhankelijke instantie en wat is de conclusie? - Welke concrete maatregelen gaan Gedeputeerde Staten nemen om de omschakeling naar een extensieve, meer plantaardige landbouw zonder landbouwgif te stimuleren? Dit teneinde optimaal gebruik te kunnen maken van de beperkte financiële middelen.
- Wanneer kunnen Provinciale Staten, naar voorbeeld van Noord-Brabant [8], het beleidskader voor biologische landbouw verwachten met daarin de doelstelling dat in 2030 minimaal 15% van het Noord-Hollandse landbouwareaal biologisch is? (Zie ook: Actieplan: Groei van biologische productie en consumptie (2022). Den Haag: Ministerie van Landbouw, Natuur & Voedselkwaliteit).
Voetnoten:
1. https://www.rli.nl/archief/adviezen-in-beeld/goed-water-goed-geregeld.html; formulering overgenomen uit vraag 55 vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat
2. Kamerstuk 27625, nr. 635, https://www.tweedekamer.nl/debat_en_vergadering/commissievergaderingen/details?id=2023A05446
3. https://www.tweedekamer.nl/debat_en_vergadering/commissievergaderingen/details?id=2023A05446
4. Migchels, G., Jonge, I. de, Bracke, M., Theun Vellinga, T., & Wijnand Sukkel, W. (2023). Het perspectief van biologische landbouw. Effecten van het vergroten van het areaal biologische akkerbouw en melkveehouderij op klimaat, natuur en dierenwelzijn. Wageningen: WUR.
7. Rli (11 mei 2023). Goed Water goed geregeld – Briefadvies. Den Haag: Raad voor de Leefomgeving en Infrastructuur
8. In de provincie Noord-Brabant is in 2022 het Beleidskader Landbouw en Voedsel 2030 vastgesteld met de ambitieuze doelstelling dat in 2030 op 15% van het Brabants landbouwareaal biologische landbouw plaatsvindt. Met het Uitvoeringsplan Landbouw en Voedsel 2022-2023 is hieraan een eerste invulling gegeven.
Indiendatum:
27 sep. 2023
Antwoorddatum: 7 nov. 2023
Inleiding vragen
Vandaag, op de dag van het kraanwater, vraagt de Partij voor de Dieren aandacht voor een immens probleem: de kwaliteit van het oppervlaktewater in Nederland, bron van drink- en zwemwater voor mens en dier. Nederland bungelt in Europa onderaan waar het gaat om het behalen van de doelen van de Kaderrichtlijn Water. Wij stellen deze vragen onder andere naar aanleiding van de uitzending van Focus – Drinkwater onder druk, waarin dit probleem glashelder uiteen wordt gezet.
Ons oppervlaktewater wordt vervuild met meststoffen, restanten van bestrijdingsmiddelen, nieuwe stoffen zoals PFAS en microplastics en stoffen die vrijkomen bij de productie en het gebruik van geneesmiddelen en cosmetica. Een nog grotere uitdaging vormen de nieuwe stoffen waar nog geen analysemateriaal voor is en transformatieve stoffen die als zij in contact met andere stoffen komen giftig kunnen worden. In tijden van droogte verslechtert de kwaliteit van het water verder, doordat het percentage vervuiling toeneemt. Dieren worden zo mogelijk nog harder geraakt: mensen drinken gezuiverd drinkwater, dieren leven in dit vervuilde water.
Provincies en waterschappen staan veelal toe dat deze lozingen op het oppervlaktewater worden gedaan. Daarnaast zijn van nieuwe stoffen de effecten veelal nog onbekend en zijn er nog geen normen voor. De Raad voor de Leefomgeving en Infrastructuur (Rli) [1] constateert dat provincies, waterschappen en gemeenten nog nauwelijks invulling geven aan hun wettelijke zorgplicht voor de bescherming van drinkwaterbronnen.
De Partij voor de Dieren staat voor bronaanpak: gebruik van giftige middelen tegengaan en in ieder geval lozing op het water voorkomen. Zoals ook blijkt uit vragen van de vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat op de kabinetsreactie op het Rli-advies en de nadere invulling van het KRW-impulsprogramma [2] ontbreekt op dit moment het totaaloverzicht van het aantal lozingen op oppervlaktewater, van welke stoffen en waar.
Verplichting van bescherming van ons water
De KRW is niet vrijblijvend, maar is verankerd in nationale wetgeving en kent een resultaatsverplichting. Wanneer in 2027 vastgestelde KRW-doelen niet gehaald zijn en niet álle maatregelen zijn genomen om deze wél te halen, dan kan de Europese Commissie forse boetes en/of dwangsommen opleggen aan lidstaten. Via de Wet Naleving Europese regelgeving publieke entiteiten kan de Nederlandse overheid decentrale overheden medeverantwoordelijk stellen als deze nalatig zijn geweest. Daarnaast – en waarschijnlijk ingrijpender – kunnen zowel via publieks- als via privaatrecht (actie uit onrechtmatige daad door belangenorganisaties (vergelijkbaar met de Urgenda-zaak of individuen met voldoende concreet eigen belang) rechtszaken worden aangespannen. De rol van de provincie verandert met het ingaan van de Omgevingswet op 01-01-2024. Dan wordt de implementatie van de KRW in het Besluit kwaliteit leefomgeving (verder: Bkl) van belang: doelen van de KRW zijn 1-op-1 vastgelegd als omgevingswaarden en in de Bkl is vervolgens een koppeling gelegd tussen het behalen van omgevingswaarden en het provinciale waterprogramma.
In het nieuwe stelsel van de Omgevingswet zijn mogelijkheden om strengere of aanvullende regels op te stellen sterk vergroot. Met instructieregels op de omgevingsverordening wordt geborgd dat regels in die verordening er niet toe kunnen leiden dat de KRW-doelstellingen gemist worden. De provincie is dus verantwoordelijk voor het behalen van de KRW-doelen plus het voorkomen van achteruitgang van de toestand van oppervlaktelichamen. Inmiddels blijkt uit tal van rapporten en adviezen dat de realisatie van de KRW-doelen in 2027 niet zal worden bereikt zonder extra maatregelen en inspanningen. Er wordt herhaaldelijk gewezen op een gebrek aan urgentie en een te grote vrijblijvendheid van het huidige beleid. Zo zijn de huidige algemene regels voor meststoffen en landbouwgif niet voldoende om de KRW-doelen te halen. De provincie pakt haar verantwoordelijkheid onvoldoende op ten aanzien van actualisering van vergunningen voor activiteiten met impact op de waterkwaliteit, schiet toezicht en handhaving op dergelijke activiteiten vaak te kort en is de wettelijke zorgplicht voor bescherming van drinkwaterbronnen onvoldoende ingevuld.
De Partij voor de Dieren wil een overzicht van het geheel aan lozingen op het oppervlaktewater boven tafel krijgen, evenals de visie en de voorbereiding op toetsingsprocedures. Ook willen we weten welke maartregelen Noord-Holland gaat nemen om KRW-doelen te halen.
Vragen in onderstaand overzicht die zijn voorzien van een nummerverwijzing aan het einde van de zin, verwijzen naar de vragen van de vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat [3] over de kabinetsreactie op het Rli-advies over de KRW en de nadere invulling van de KRW-impulsprogramma.
INLEIDING ANTWOORDEN
De beantwoording van deze Statenvragen is erg arbeidsintensief geweest. Omdat daarbij een groot deel van de vragen informatief/technisch/niet-politiek van aard is, willen we in
overweging geven in een dergelijk geval een technische briefing te vragen.
Vragen
Toetsing en handhavingsbeleid vergunningen voor lozing op oppervlaktewater
Vraag 1:
In welke gevallen dient een aanvraag voor vergunning op het oppervlaktewater ingediend te worden bij een waterschap en in welke gevallen bij een provincie?
Antwoord 1:
Afhankelijk van de lozingsroute kunnen verschillende overheidsorganen bevoegd gezag zijn voor een lozing en daarmee verantwoordelijk zijn voor vergunningverlening, toezicht en
handhaving (zie Figuur 1). Lozingen kunnen via drie routes in het oppervlaktewater terecht komen:
1. Directe lozing op het oppervlaktewater. Het bevoegd gezag daarvoor is de waterbeheerder. Dat is Rijkswaterstaat voor de rijkswateren en het
waterschap/hoogheemraadschap voor de regionale wateren.
2. Directe lozing op een rioolwaterzuiveringsinstallatie. Het bevoegd gezag hiervoor is het waterschap.
3. Indirecte lozing op een rioolwaterzuiveringsinstallatie via vuil- of schoonwaterriolen. Hiervoor is de provincie of de gemeente bevoegd gezag en via hen de omgevingsdiensten. De provincie is bevoegd gezag voor complexe bedrijven (BRZO-, ‘RIE-4’- bedrijven). De gemeente voor stedelijk afvalwater (huishoudelijk afvalwater of
een mengsel daarvan met bedrijfsafvalwater, afvloeiend hemelwater, grondwater of ander afvalwater). Provincie en gemeentes hebben de werkzaamheden overgedragen aan de omgevingsdiensten. Waterbeheerders hebben een toezichthoudende bevoegdheid als beheerder van de RWZI, en de bescherming van het watersysteem.
Zie voor figuur 1: de link naar de antwoorden op de website van de provincie hierboven.
Vraag 2:
Hoe delen waterschappen en provincies informatie over verleende vergunningen voor lozing op oppervlaktewater met elkaar?
Antwoord 2:
Deze worden niet actief gedeeld. Bij indirecte lozingen hebben waterbeheerders (waterschap) in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) wel een adviesrecht. In dat
geval kan informatie over de betreffende lozing uitgewisseld worden om tot een advies te komen. Indien door de indirecte lozing de doelmatige werking van het zuiveringstechnisch werk zou worden belemmerd of grenswaarden voor de kwaliteit van het oppervlaktewater
zouden worden overschreden, is het advies bindend.
Vraag 3:
Zijn alle vereisten van de KRW reeds verwerkt in provinciaal beleid? (staat in relatie tot vraag 32)
Antwoord 3:
De KRW is sinds 2000 van kracht en is geïmplementeerd in de Nederlandse wetgeving (Waterwet, Wet Milieubeheer, etc. en vanaf 1 januari 2024 de Omgevingswet). Het is de verplichting van elk bestuursorgaan om aan de eisen van de KRW te voldoen. Elke overheid
heeft hierin haar eigen bevoegdheden en taken (Figuur 2). Specifiek voor het behalen van de goede chemische en ecologische toestand van oppervlaktewater stelt de provincie formeel de waterlichamen, watertypologie en doelen vast in nauwe samenwerking met de waterschappen. Ten aanzien van toxische stoffen zijn normen vastgelegd door de EU (prioritaire stoffen) en het rijk (overige relevante stoffen). De waterschappen voeren op hun beurt maatregelen uit om de
goede chemische en ecologische toestand te bereiken in 2027 (resultaatsverplichting). Zij monitoren de waterkwaliteit en rapporteren daarover aan de provincie. Het rijk rapporteert aan de EU.
Het KRW-beleid van de provincie Noord-Holland is vastgelegd in de Omgevingsvisie NH en verder uitgewerkt in het Regionaal Waterprogramma (RWP). Daarmee zijn alle provinciale taken ten aanzien van de KRW verwerkt in provinciaal beleid.
Figuur 2: Waterkwaliteitsbeleid Nederland (bron: Nationale Analyse Waterkwaliteit (PBL, 2020))
Zie voor figuur 2: de link naar de antwoorden op de website van de provincie hierboven.
Vraag 4:
Op welke nationale wetgeving toetst u precies?
Antwoord 4:
De provincie is bevoegd gezag voor indirecte lozingen. De regels voor de indirecte lozingen zijn vastgelegd in het Activiteitenbesluit. Zie voor een toelichting de site van infomil.
Een indirecte lozing (op een vuilwaterriool) is in principe toegestaan als voldaan wordt aan de zorgplicht en de specifieke voorschriften, zoals bijvoorbeeld een olieafscheider. Bij sommige activiteiten wordt deze lozing verboden of is omgevingsvergunning milieu nodig. Dat is
bijvoorbeeld het geval voor complexe bedrijven.
Vraag 5:
Bij het in werking treden van de Omgevingswet worden sommige vergunningen voor het lozen van chemische stoffen gedecentraliseerd naar de Waterschapsverordening. Bent u hierop voorbereid?
Antwoord 5:
Dit is een aangelegenheid voor de waterschappen.
Vraag 6:
Welk beleid heeft u vastgesteld over vergunningverlening aangaande zeer zorgwekkende stoffen (zzs) - stoffen die zowel toxisch zijn als slecht afbreken - en het meten hiervan?
Antwoord 6:
De provincie heeft geen specifiek beleid hiervoor vastgesteld. Wij onderschrijven het landelijke beleid hiervoor. Dit landelijke beleid rond ZZS stoffen wordt beschreven in het programmaplan chemische stoffen: https://www.rijksoverheid.nl/d... programmaplan-impulsprogramma-chemische-stoffen-2023-2026 . Voor nadere informatie over landelijk beleid zie ook: https://rvs.rivm.nl/onderwerpe...
Vraag 7:
Hoe ziet de handhaving van lozing zonder vergunning of melding eruit? (vraag 22)
Antwoord 7:
Lozingen die vallen onder het regime van de Waterwet, of per 1 januari 2024 de Omgevingswet, zijn bijna altijd vergunning- of meldingplichtig. Daarnaast geldt altijd een zorgplicht waaraan een lozer zich moet houden. Wanneer in strijd met die bepaling wordt gehandeld bijvoorbeeld omdat de lozing significante verontreiniging veroorzaakt, of omdat niet alle passende preventieve maatregelen zijn getroffen om verontreiniging te voorkomen), is er een beginselplicht tot handhaving voor het betreffende bevoegd gezag. Afhankelijk van de aard en
ernst van de overtreding kunnen verschillende handhavingsmiddelen worden ingezet, zoals een waarschuwing of een last onder dwangsom.
Vraag 8:
Hoeveel capaciteit (fte) is er voor controle, wordt uitgegaan van de gegevens van de bedrijven zelf en hoe vaak worden bedrijven gemiddeld gecontroleerd?
Antwoord 8:
Controle op indirecte lozingen maakt onderdeel uit van de algemene Wabo-controles bij bedrijven. Het hangt van de aard van de bedrijven af hoe vaak deze controles plaatsvinden.
Bedrijven met een hoog risicoprofiel worden bijvoorbeeld vaker gecontroleerd dan die met een lager profiel. In het Uitvoeringsprogramma van de OD NZKG treft u meer informatie aan over het aantal controles.
Vraag 9:
Wordt er bij het handhaven ook gekeken naar of boetes passend zijn bij de omzet van de beboete bedrijven? Kunt u daar een voorbeeld van geven? (staat in relatie tot vraag 24)
Antwoord 9:
Het eventueel opleggen van boetes of andere sancties naar aanleiding van geconstateerde overtredingen hangt in de regel af van de zwaarte van het geschonden belang. De omzet van een bedrijf is geen criterium.
Zicht op meststoffen
Vraag 10:
In welke omvang en variatie komen binnen de provincie Noord-Holland meststoffen in het oppervlaktewater terecht? (onderdeel van vraag 25)
Antwoord 10:
De belangrijkste meststoffen die in het oppervlaktewater terechtkomen zijn stikstof (N) en fosfor (P). De omvang van de emissie naar het oppervlaktewater wordt voor beide stoffen veroorzaakt door de landbouw, rioolwaterzuiveringen en natuur. Dit verschilt per
afwateringsgebied. In combinatie met de historische en huidige mariene invloed in het gebied leidt dit vooral in de klei- en veenpolders tot zeer fosfaatrijk, hoogproductief en troebel water met een lage ecologische waarde. Gebieden met een zandbodem onderscheiden zich vaak wat positiever door een grotere helderheid en plantenrijkdom. De emissie is de afgelopen jaren wel afgenomen.
Zie onderstaande figuren:
Zie voor de figuren: de link naar de antwoorden op de website van de provincie hierboven.
Vraag 11:
Hoe beoordeelt u de schadelijkheid hiervan in verhouding tot bijvoorbeeld lozingen van fosfaatrijke stoffen door industriële bedrijven? (vraag 25)
Antwoord 11:
De lozingen van fosfaatrijke stoffen door industriële lozingen is volgens emissieregistratie en ecologische systeemanalyses beperkt. Voor de industrie ligt de emissie naar het oppervlaktewater voor P-totaal op ongeveer 15-20 ton en voor landbouw rond de 500 ton per jaar.
Vraag 12:
Met hoeveel procent zou het aantal landbouwdieren ongeveer verminderd kunnen worden om het oppervlaktewater binnen de normen te brengen? (vraag 35)
Antwoord 12:
Wij kunnen deze vraag niet beantwoorden. Noord-Holland heeft een grote achtergrondbelasting met fosfaat door de historische bodemopbouw en mariene verleden (veen en klei). Voor fosfaat
komt een groot deel uit nalevering van de bodem. In gebieden met een grote achtergrondbelasting leidt het ingrijpen in het aantal landbouwdieren niet altijd tot een goede waterkwaliteit.
Visie
Vraag 13:
Bent u het eens met de opmerking van de Rli dat alles op alles gezet moet worden om de KRW-doelen in 2027 te halen, mede omdat het weinig kansrijk is voor Nederland om een beroep te doen op de uitzonderingsbepalingen die de KRW kent in gevallen waar maatregelen wel zijn genomen, maar het doel in 2027 nog niet is bereikt? Waarom wel of waarom niet? (vraag 42)
Antwoord 13:
Wij zijn het in die mate eens met de opmerking van de Rli dat we er alles aan moeten doen om de KRW-doelen te halen als dit redelijkerwijs binnen ons vermogen en taken past. Een goede waterkwaliteit is niet alleen belangrijk voor de mens (recreatie, drinkwater, bedrijfsmatig gebruik, etc.) maar ook voor een gezond ecosysteem. Als onderdeel van een gezond leefmilieu is het de basis voor onze maatschappij en economie.
Vraag 14:
a) Op welke manier gaan GS alle bestaande en nieuwe middelen/instrumenten vol inzetten om de KRW-doelen tijdig te behalen?
b) Kunt u een overzicht geven van alle bestaande maatregelen en hun doelbereik?
Antwoord 14:
a) Naar aanleiding van de tussenevaluatie van ministerie van IenW, al gedane onderzoeken en adviezen gaan wij het komende jaar bepalen welke middelen en instrumenten wij nog specifiek kunnen inzetten. Een aantal van de instrumenten wordt al ingezet als aanvulling op het RWP en een aantal volgen komend jaar nog afhankelijk van de onderzoeken.
Het antwoord hierop wordt verwerkt in de beantwoording van de motie “Inzicht in effectieve instrumenten waterkwaliteit (M267-2022)”.
b) Er is geen overzicht van de maatregelen en hun doelbereik. Veel van de maatregelen zijn doorgerekend met de KRW-verkenner. Deze maakt gebruik van studies om het effect van een maatregel te bepalen [A]. De provincie heeft 89 oppervlaktewaterlichamen en elk waterlichaam heeft specifieke maatregelen die in samenhang moeten worden gezien. Deze
maatregelen zijn vermeld in de factsheets per waterlichaam van de betreffende waterschappen [B].
De provincie heeft in haar Regionaal Waterprogramma (RWP) 24 KRW-maatregelen opgenomen waarvoor zij zelf verantwoordelijk is.
Vraag 15:
Kunt u aangeven welke concrete plannen u heeft om de extra ruimte vanuit de Omgevingswet te gebruiken om de KRW-doelen op tijd te halen? Op welke manier gaat u onderstaande mogelijkheden gebruiken (graag per punt een toelichting geven):
a) instructieregels om vast te leggen dat ruimtelijke besluiten uitsluitend genomen kunnen worden als het bereiken van KRW-doelen niet in gevaar komt en er geen achteruitgang optreedt in de waterkwaliteit;
b) verplichte actualisering vergunningverlening en uitfasering van vergunningen voor onbepaalde tijd;
c) verplichtend inzetten van toezichthoudende instrumenten zolang niet is voldaan aan de KRW-doelen;
d) het opnemen van alle meldingen met impact op de waterkwaliteit en verstrekte vergunningen op te nemen in een openbaar register;
e) het aanscherpen en/of aanvullen van de algemene regels onder de Omgevingswet (voor meststoffen, landbouwgif, gevaarlijke stoffen en grondwateronttrekkingen;
f) het formuleren van instructieregels voor de meldingsplicht en goed toezicht te organiseren op gemelde activiteiten;
g) het opstellen van instructieregels voor gebruik landbouwgif en watertoets;
h) het reguleren van kleinschalige lozingen;
i) het opstellen van maatwerkregels, bijvoorbeeld integraal vaststellen dat teeltvrije zones in bepaalde gebieden verruimd worden;
j) het opstellen van maatwerkregels voor situaties waar lokaal wél wordt voldaan aan de KRW-doelen, mits deze door toegestane activiteiten niet alsnog in het geding komen.
Antwoord 15:
a) We gaan samen met de waterschappen de mogelijkheden voor verdergaande inzet van juridische instrumenten zoals instructieregels verkennen. Dit doen we mede op basis van de uitkomsten uit de tussenevaluatie van 2024.
b) In het kader van de Bestuurlijke samenwerkingsovereenkomst 2021-2030 tussen gemeenten, waterschap, omgevingsdiensten, het drinkwaterbedrijf PWN en het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK) van 2020 wordt er gewerkt aan vijf thema’s om grip te krijgen op indirecte lozingen in het kader van VTH. Dit jaar is gestart met een pilot en wordt een programma opgestart voor de komende drie jaar en wordt gekeken naar actualisering van vergunningen en de benodigde personele inzet.
c) Zie ook antwoord b). Daarnaast hebben we regelmatig afstemming met de waterschappen in 1 op 1 overleggen en op stroomgebied niveau, waarin wij bespreken welke acties en maatregelen er nog meer nodig en mogelijk zijn.
d) Over het opnemen van alle meldingen is nog geen beslissing genomen.
e) Zie antwoord a).
f) Dit wordt meegenomen in de pilot voor indirecte lozingen, zie antwoord b).
g) Zie antwoord a).
h) Over het reguleren van kleinschalige lozingen is nog geen besluit genomen.
i) Zie antwoord a).
j) We begrijpen de vraag niet. Als maatwerkvoorschriften nodig zijn, zie antwoord a).
Vraag 16:
Kunt u een reflectie geven op de juridische en economische risico’s van het niet halen van KRW-doelen door Noord-Holland – afwenteling boetes en dwangsom – met uitleg en onderbouwing?
Antwoord 16:
In het algemeen geldt dat als een lidstaat Europese regelgeving niet goed omzet, de Europese Commissie het betrokken lidstaat in gebreke kan stellen. Dat kan leiden tot zowel een boete als een dwangsom. Het rijk kan regionale partijen daarvoor medeverantwoordelijk stellen, in
Nederland bijvoorbeeld via de Wet Naleving Europese regelgeving publieke entiteiten (Wet NErpe), maar alleen indien decentrale overheden nalatig zijn geweest. Dus wanneer blijkt dat de KRW doelen in Noord-Holland niet worden gehaald kan het Rijk een eventuele boete die vanuit de EU wordt opgelegd verhalen op de provincie. Dit kan echter alleen als kan worden aangetoond dat de provincie niet aan zijn verplichtingen heeft voldaan doordat de provincie bijvoorbeeld aantoonbaar te weinig maatregelen heeft geprogrammeerd.
De inschatting is dat het risico op ingebrekestelling tot 2027 gering is. Na 2027 neemt dit risico toe. Een ex ante analyse uit 2021 concludeert dat ‘het niet onwaarschijnlijk is’ dat Nederland in gebreke wordt gesteld als in 2027 niet wordt voldaan aan de KRW-eisen. In deze publicatie wordt rekening gehouden met een dwangsom die kan oplopen tot een maximum van ruim € 212.000 per dag en een boete tot ca. € 50 miljoen.
Naast deze kosten kunnen er ook potentieel gevolgen zijn voor projecten en besluiten. Het kan zijn dat nieuwe vergunningen voor bepaalde projecten niet kunnen worden afgegeven indien deze een verslechtering van de waterkwaliteit kunnen veroorzaken of dat initiatiefnemers extra maatregelen moeten treffen om vervuiling te voorkomen. Bestaande vergunningen die niet aan de eisen voldoen moeten (al dan niet ambtshalve) worden geactualiseerd. Dit kan betekenen dat een vergunninghouder extra (financiële) inspanningen moet plegen om voorzieningen te treffen.
Vraag 17:
Hoe gaat u voldoende fysieke ruimte voor drinkwaterwinning realiseren, door onder andere in de ruimtelijke ordening beter rekening te houden met de zorg voor voldoende drinkwaterbronnen van goede kwaliteit die ook bruikbaar zijn, waar de Rli voor pleit? (vraag 36)
Antwoord 17:
Op dit moment doen drinkwaterbedrijven onderzoek naar mogelijke winlocaties in Noord-Holland. Zodra een locatie kansrijk is, wordt deze opgenomen in de Omgevingsverordening Noord-Holland met bijbehorend beschermingsgebied. Risicovolle activiteiten zijn dan niet of alleen onder strenge voorwaarden toegestaan.
Vraag 18:
Bent u het eens met onze visie dat het voorzorgbeginsel altijd in acht genomen zou moeten worden? Op welke wijze laat de provincie dat zien?
Antwoord 18:
Wij hebben deze vraag in algemene zin opgevat. Het voorzorgsbeginsel houdt in dat de overheid maatregelen kan nemen als er gegronde redenen zijn om te vrezen dat activiteiten negatieve gevolgen kunnen hebben, maar de beschikbare wetenschappelijke gegevens nog
geen uitvoerige risico-evaluatie mogelijk maken.[C] Bij het opstellen van milieunormen is op EU-of rijksniveau rekening gehouden met voorzorg. In de huidige milieuwetgeving en straks het Besluit kwaliteit leefomgeving en het Besluit activiteiten leefomgeving zijn er geen
milieunormen zoals omgevingswaarden of immissienormen opgenomen zonder wetenschappelijke onderbouwing.[D] Daarmee is er een wettelijke basiskwaliteit geregeld voor een gezonde en veilige leefomgeving voor mens, plant en dier.
Het voorzorgsbeginsel kan verder van betekenis zijn bij de omgevingsvisie, de omgevingsverordening en vergunningverlening. Het kan ook een rol spelen bij de toepassing van de vrije beslisruimte die de provincie heeft. Een voorbeeld hiervan is het verbod in de Omgevingsverordening NH2022 op nieuwvestiging, uitbreiding van en omschakeling naar geitenhouderijen. Dit verbod is ingesteld vanwege het mogelijke risico voor de volksgezondheid van omwonenden die in de nabijheid van een geitenhouderij wonen. De
oorzaak van de mogelijke risico's worden nog onderzocht.
Hoewel wij het belang van het voorzorgbeginsel onderstrepen, kunnen we ons niet vinden in de absolute status die het in de vraagstelling krijgt. Het betreft de mogelijkheid om maatregelen te nemen bij nog onzekere risico’s, waarbij er wel wetenschappelijke indicaties zijn maar nog onvoldoende wetenschappelijk bewijs. Dit blijft altijd een afweging, waarbij ook proportionaliteit van de maatregelen moet worden afgewogen. Wij kunnen ons daarom beter vinden in het uitgangspunt dat wij rekening houden met het voorzorgbeginsel, zoals ook in
artikel 3.3 van de Omgevingswet is opgenomen.
Vraag 19:
Uit onderzoek blijkt dat biologische en meer plantaardige landbouw, waarbij wordt afgezien van het gebruik van landbouwgif en kunstmest, leidt tot een substantiële reductie van broeikasgassen, nitraatuitspoeling en ammoniak per hectare. [4,5,6] Dit is bevorderlijk voor de waterkwaliteit. In de brief ‘Water en bodem sturend’ van minister Harbers d.d. 25 november 2022 wordt ingezet op gecombineerd resultaat boeken op de vier opgaven natuur, stikstof, klimaat en water en gelijktijdig inzetten op de extensivering van landbouw. In het briefadvies van de Raad voor de Leefomgeving en infrastructuur wordt ook geadviseerd om de vier opgaven in onderlinge samenhang op te pakken, omdat oplossingen voor een bepaalde opgave immers op positieve effecten kunnen hebben op de andere. [7]
Antwoord 19:
Het PPLG is het kader voor de samenhangende aanpak van de door u genoemde opgaven. Zoals u weet hebben wij daarvan in juni jl. een startversie vastgesteld en toegezonden aan het Rijk. Deze startversie zal de komende maanden worden aangepast, mede op basis van de reacties van de betrokken rijksdepartementen, enkele kennisinstellingen en de Ecologische Autoriteit. Naar de huidige verwachting zullen de kennisinstellingen eind dit jaar of begin volgend jaar met een reactie komen. Van de toets door de Ecologische Autoriteit is nog geen concrete planning bekend, maar deze wordt zeker niet eerder dan in het eerste kwartaal van 2024 verwacht. Na de vaststelling in 2024 van het definitieve PPLG zal de concrete, integrale uitvoering plaatsvinden
in de vijf PPLG-deelgebieden en de daarbinnen lopende gebiedsprocessen.
Vraag 20:
Op welke wijze gaan Gedeputeerde Staten concreet invulling geven aan het in onderlinge samenhang oppakken van de vier opgaven natuur, stikstof, klimaat en water? Is het PPLG al getoetst door een onafhankelijke instantie en wat is de conclusie?
Antwoord 20:
Met de uitvoeringsagenda van de Voedselvisie en met de gelden van het Provinciaal Programma Landelijk Gebied (PPLG)ondersteunen wij concrete maatregelen voor omschakeling naar kringlooplandbouw, zoals biologische teelt, en meer plantaardige landbouw, zoals onze inzet op eiwittransitie.
Voorbeelden kunt u ook vinden op het platform Boer & Business in Balans.
Vraag 21:
Welke concrete maatregelen gaan Gedeputeerde Staten nemen om de omschakeling naar een extensieve, meer plantaardige landbouw zonder landbouwgif te stimuleren? Dit teneinde optimaal gebruik te kunnen maken van de beperkte financiële middelen.
Wanneer kunnen Provinciale Staten, naar voorbeeld van Noord-Brabant [8], het beleidskader voor biologische landbouw verwachten met daarin de doelstelling dat in 2030 minimaal 15% van het Noord-Hollandse landbouwareaal biologisch is? (Zie ook: Actieplan: Groei van biologische productie en consumptie (2022). Den Haag: Ministerie van Landbouw, Natuur & Voedselkwaliteit).
Antwoord 21:
De 15 % is geen provinciale maar een landelijke doelstelling. In Noord-Holland is kringlooplandbouw het kader. Biologische landbouw is één van de transitiepaden van kringlooplandbouw die bijdraagt aan zeven doelen. Water is één van de doelen. Met de uitvoeringsagenda van de Voedselvisie en met het Provinciaal Programma Landelijk Gebied
(PPLG) zetten wij ons daar stevig voor in.
Voetnoten:
1. https://www.rli.nl/archief/adviezen-in-beeld/goed-water-goed-geregeld.html; formulering overgenomen uit vraag 55 vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat
2. Kamerstuk 27625, nr. 635, https://www.tweedekamer.nl/debat_en_vergadering/commissievergaderingen/details?id=2023A05446
3. https://www.tweedekamer.nl/debat_en_vergadering/commissievergaderingen/details?id=2023A05446
4. Migchels, G., Jonge, I. de, Bracke, M., Theun Vellinga, T., & Wijnand Sukkel, W. (2023). Het perspectief van biologische landbouw. Effecten van het vergroten van het areaal biologische akkerbouw en melkveehouderij op klimaat, natuur en dierenwelzijn. Wageningen: WUR.
7. Rli (11 mei 2023). Goed Water goed geregeld – Briefadvies. Den Haag: Raad voor de Leefomgeving en Infrastructuur
8. In de provincie Noord-Brabant is in 2022 het Beleidskader Landbouw en Voedsel 2030 vastgesteld met de ambitieuze doelstelling dat in 2030 op 15% van het Brabants landbouwareaal biologische landbouw plaatsvindt. Met het Uitvoeringsplan Landbouw en Voedsel 2022-2023 is hieraan een eerste invulling gegeven.
[A] https://publicwiki.deltares.nl...
[B] https://www.waterkwaliteitspor...
[C] Deze formulering is ontleend aan de Mededeling van de Commissie van 2 februari 2000 over het voorzorgsbeginsel, COM(2000) 1 definitief.
[D] Memorie van Toelichting Besluit kwaliteit leefomgeving, Staatsblad 2018, nr. 292, p. 509.
Interessant voor jou
Vragen over afschot sikaherten tot een 0-stand in duingebied Noord-Holland
Lees verderOpstaan voor verzoening en tegen alle vormen van geweld en onderdrukking
Lees verder