Discus­sienota Func­ti­o­neren Omge­vings­diensten


21 juni 2021

1 Aanleiding

De Omgevingsdiensten doen hun best om hun taken goed uit te voeren, maar hebben beperkte middelen. Er zijn steeds meer onderzoeken en rapporten die erop wijzen dat OD’s onvoldoende toegerust zijn om de kwetsbare waarden die voor ons van levensbelang zijn (natuur, milieu, gezondheid) goed te beschermen. Follow the Money publiceerde in 2020 een reeks artikelen over de mogelijke kwetsbare punten bij de OD’s en het VTH-systeem. Zo ontdekte FTM dat adviesbureaus die helpen om vergunningen van OD’s te krijgen, te vaak opschrijven wat de opdrachtgever van hen vraagt. [1] Ook bleek dat OD’s met hoge werkdruk te maken hadden en te kleine budgetten, waardoor bescherming van leefomgeving onder druk staat en natuur en milieu het bijna altijd verliezen van economische belangen. [2]

In maart ’21 is door een adviescommissie onder leiding van Jozias van Aartsen een stevig rapport uitgebracht over het functioneren van Omgevingsdiensten.[3] De adviescommissie geeft aan dat er bij de Omgevingsdiensten in Nederland een structureel probleem is bij de uitvoering van de VTH-taken (vergunningverlening, toezicht en handhaving). Het gebrek aan o.a. capaciteit en financiële middelen gaat ten koste van bescherming van de kwetsbare leefomgeving. Er is niet goed voorbereid op de toekomst en door de Omgevingswet wordt het werk van de omgevingsdienst complexer.

Het onderzoek van de adviescommissie is gedaan naar aanleiding van het tekortschietend toezicht van de diensten in onder andere zaken rond Tata Steel. De RRK concludeerde in juni dit jaar dat de OD NZKG laat was met het actualiseren van vergunningen, ingrijpen bij overtredingen en dwangsommen niet tijdig werden geïnd, waardoor ze vervielen.[4] [5] Maar ook andere zaken, zoals het recente rapport van RRK over bescherming van drinkwaterbronnen en de gang van zaken rond de vergunning van de mega-geitenstal in Enkhuizen, duiden erop dat de capaciteit van OD’s om meer aandacht vraagt.[6]

In juni ’20 kreeg de adviescommissie opdracht van staatssecretaris Stientje van Velthoven (I&W) opdracht om te adviseren over het effectiever maken van het VTH-stelsel.

Tijdens de technische briefing NLG op 7 juni ’21 bleek dat veel van de in het rapport van Aartsen genoemde zorgpunten ook van toepassing zijn op Noord-Holland. Bijvoorbeeld vrachtwagens met afval die naar de Kop van Noord-Holland rijden en het afval daar verscheept wordt om te worden gedumpt in Afrika, drugspanden waar toezichthouders op stuiten, een grote nog te maken slag naar de Omgevingswet zoals het Inrichtingenbestand omzetten naar ‘MBA’s’ (Milieu Belastende Activiteiten), het moeilijk vervullen van vacatures voor milieukundigen en specialistische kennis, nieuwe en complexere dossiers zoals circulaire economie en het enorm brede takenpakket.

2 Doel discussienotitie

Graag voeren wij de discussie in NLG met de commissieleden waar de provincie een rol kan spelen voor verbetering van de uitvoering van VTH-taken en borging van volledige en onafhankelijke informatievoorziening, met als doel stevige bescherming van natuur, milieu en gezondheid. Zeker nu we richting Omgevingswet gaan en gemeenten financieel onder druk staan, maar wel meer verantwoordelijkheden en kosten m.b.t. VTH-taken krijgen, dreigen kwetsbare waarden te makkelijk het onderspit te delven. Dat terwijl natuur en milieu nu al in praktijk het meestal moeten afleggen tegen commerciële belangen.

3 Bevindingen en aanbevelingen commissie van Aartsen

3.1 Oorsprong VTH-stelsel

Het huidige VTH-stelsel met de Omgevingsdiensten vindt zijn oorsprong in het rapport ‘De tijd is rijp’ van de Commissie Mans uit 2008.[7]

Deze commissie constateerde met betrekking tot het toenmalige VTH-stelsel onder meer:

“Het centrale probleem, dat aan een effectieve en efficiënte handhaving van het omgevingsrecht in de weg staat, wordt gevormd door fragmentatie, gepaard gaande met vrijblijvendheid in samenwerking en uitvoering. De structuur van de handhaving is zodanig versnipperd en de uitwisseling van informatie zodanig vrijblijvend dat onder deze omstandigheden een toereikendehandhaving nooit van de grond zal komen.”

Nodig was volgens de commissie: een robuuste uitvoeringsorganisatie, gelijke behandeling van gelijke gevallen, een stringente handhaving en een gecoördineerde aanpak van milieucriminaliteit.

3.2 Oordeel commissie van Aartsen over het VTH-stelsel

De commissie van Aartsen oordeelt in haar rapport dat het huidige VTH-stelsel niet goed functioneert en niet voldoet aan de oorspronkelijke bedoeling van de commissie-Mans. Het stelsel wordt -nog steeds- gekenmerkt door fragmentatie en vrijblijvendheid. Het belangrijkste gevolg is dat omgevingsdiensten hun rol niet kunnen invullen zoals de bedoeling is.

Dit leidt ertoe dat zich nog steeds vermijdbare milieuproblemen voordoen, die uitmonden in gezondheidsschade, maar ook economische schade en bestuurlijke schade.

Een aantal belangrijke oorzaken zijn volgens de commissie de volgende:

Uitvoering niet op afstand van politiek-bestuurlijk gezag
De commissie concludeert dat het principe van onafhankelijkheid, en dus van rechtmatige toepassing van algemene regels op concrete gevallen, voorrang dient te krijgen boven het principe van nabijheid bij het bevoegd gezag. De keuze voor onafhankelijkheid hoeft niet te betekenen dat omgevingsdiensten geen oog zullen hebben voor de lokale context binnen een gemeente. Het mandaat aan Omgevingsdiensten schiet nu tekort.

Omgevingsdiensten zijn onvoldoende robuust
Omgevingsdiensten zijn onvoldoende robuust door een combinatie van:
- een te kleine schaal van een aantal diensten;
- negatieve effecten van outputfinanciering op handhaving en kennisontwikkeling en deskundigheidsbevordering;
- te grote diversiteit in het takenpakket waardoor een regionale handhavingsstrategie niet van de grond komt.

Informatie-uitwisseling en kennisopbouw schieten tekort
Informatie-uitwisseling en kennisontwikkeling zijn onder de maat voor het opbouwen van deskundigheid en voldoende specialisatie. Laat staan dat deze zijn toegesneden op de toekomstige vraagstukken waar bevoegd gezag en omgevingsdiensten mee te maken krijgen.

Tekortschietend toezicht
Het interbestuurlijk toezicht op een behoorlijke en rechtmatige uitvoering van medebewindstaken zoals VTH is over de gehele linie zwak ontwikkeld; de meest in het oog springende lacune is het geheel ontbreken van (extern) toezicht op het functioneren van de omgevingsdiensten: het toezichtsgat. Het interbestuurlijk toezicht functioneert onvoldoende om de noodzakelijke checks en balances te garanderen.

De provincie heeft bijvoorbeeld de mogelijkheid om vanuit interbestuurlijk toezicht de staat van het VTH-systeem bij de gemeenten te inventariseren en te controleren. Zo bleek Noord-Brabant onderzoek te doen per bepaald thema (bijvoorbeeld toezicht op emissies in de landbouw).Uit dat onderzoek kwam naar voren dat de uitvoering van VTH-taken in tien van de 15 onderzochte gemeenten niet op orde was, met aanmerkelijke milieu- en economische consequenties. Het interbestuurlijk toezicht is bedoeld als een van de belangrijkste instrumenten om checks en balances en dus het goed functioneren van VTH te beschermen.

Provincies zoals Noord-Holland passen dit instrument nauwelijks toe op de gemeentelijke uitvoering van de wettelijke VTH-taken. Terwijl daar, zoals recent bij de geitenhouderij in Enkhuizen, reden toe zou kunnen zijn. Dat is volgens het rapport van Van Aartsen mede ingegeven door de gedachte dat het IBT eigenlijk een tweedelijnsvoorziening is; de primaire controle van B&W zou plaatsvinden in wat genoemd wordt de horizontale verantwoording van het college aan de gemeenteraad. In deze gedachtegang is de raad niet zozeer een van de drie bestuursorganen van de gemeente als wel een soort interne toezichthouder die controleert of het college zich aan de wet houdt. Deze gedachtegang kan volgens Van Aartsen worden beschouwd als een bestuurlijke fictie: onderzoek na onderzoek, ook door de commissie, laat zien dat gemeenteraden deze functie niet vervullen.

Deskundigheid onvoldoende toekomstvast
Het gebruik van vernieuwende concepten als koepelvergunningen en nieuwe bedrijfsconcepten heeft tot nu toe geen grote vlucht genomen. In een steeds meer circulair werkende economie is te verwachten dat bevoegde gezagen vaker met dit soort kwesties worden geconfronteerd. Ook nu al vragen bedrijven om een overheid die niet alleen per activiteit een beoordeling geeft, maar ook de keten als totaal beschouwt. De huidige kwaliteitscriteria en de wijze van financieren van de omgevingsdiensten zijn hier onvoldoende op toegesneden. In verschillende gesprekken met het bedrijfsleven heeft de commissie vernomen dat zij nog niet altijd met omgevingsdiensten aan tafel kunnen zitten die beschikken over voldoende expertise toegespitst op het gebruik van nieuwe bedrijfsconcepten. Voor zowel het bedrijfsleven als de omgevingsdiensten kan dit frustrerend zijn.

3.3 Adviezen commissie: 10 maatregelen

Doordat het stelsel niet functioneert zoals bedoeld, ontstaat vermijdbare schade. Onze leefomgeving verdient hoogwaardige zorg, nu en in de toekomst.

De commissie van Aartsen wil niet het hele stelsel herzien, omdat dan alle energie gaat naar reorganisaties. Maar wil inzetten op versterken van de uitvoering en ingrijpende aanpassingen.

En stelt daarom 10 maatregelen voor.

  1. De ondergrens voor de omvang van Omgevingsdiensten verhogen
    De basis moet zijn dat elke omgevingsdienst het basistakenpakket nu en in de toekomst zelf kan uitvoeren en alleen in uitzonderlijke gevallen kennis van elders haalt. Bovendien moet de omgevingsdienst voldoende robuust zijn om gebiedsgericht specialistische kennis te kunnen opbouwen.
  2. Kwaliteit verbeteren en afstemmen op aard van inrichtingen
    De commissie is van oordeel dat het vereiste kwaliteitsniveau afgeleid dient te worden van - de complexiteit van- het pakket aan taken waarvoor een omgevingsdienst zich gesteld ziet. Dat kan dus per omgevingsdienst verschillen, maar niet op basis van “wat gemeenten overhebben voor de omgevingsdienst”.
    De commissie adviseert daarom de kwaliteitsverordening per bevoegd gezag voor de basistaken van de omgevingsdienst te schrappen. In plaats daarvan wil de commissie dat er per bevoegd gezag één besluit komt van het bestuur van de omgevingsdienst dat de voor de dienst benodigde kwalitatieve en kwantitatieve bezetting vastlegt voor de uitvoering van de basistaken, als afgeleide van de complexiteit van de onder toezicht staande bedrijven.
  3. Meer prioriteit, capaciteit en inzet voor strafrechtelijke handhaving en vervolging
    De commissie vindt het wenselijk de capaciteit te vergroten voor opsporing, vervolging en berechting, zowel kwalitatief als kwantitatief. Naast de noodzakelijke verbetering bij de omgevingsdiensten adviseert de commissie ook om milieucriminaliteit (weer) een opsporingsprioriteit te maken. In het totale stelsel is dat een belangrijk element. Dit vergt een grote en veelomvattende inspanning, maar een eerste aanzet daartoe omvat in elk geval het volgende:
    zorgdragen voor BOA’s bij alle omgevingsdiensten en het opleiden en trainen van de BOA’s van de omgevingsdiensten in het herkennen en verwerken van signalen van milieucriminaliteit;
    • het oormerken van recherchecapaciteit voor de opsporing van milieucriminaliteit;
    • het versterken van de milieucapaciteit van het functioneel parket;
    • het blijven opleiden en trainen van rechters in milieucriminaliteit zowel in de eerste als tweede lijn.
  4. Hetzelfde basistakenpakket voor elke omgevingsdienst
    Niet alle gemeenten hanteren hetzelfde basistakenpakket. Hoewel wettelijk verplicht, zijn er nog steeds bevoegd gezagen die zich niet aan de wet conformeren. De commissie vindt dit zeer verbazingwekkend. Elke omgevingsdienst in Nederland moet werken met hetzelfde basistakenpakket. Dat geeft eenheid in uitvoering, een level playing field en creëert ook condities voor de omgevingsdienst om beter te presteren. Als uitvloeisel van de omgevingswet vindt de commissie dat de omgevingsdiensten een adviesrol behoren te krijgen over de omgevingsplannen, waarbij het advies gepubliceerd wordt/ openbaar is. Dit is te zien als uitbreiding van het basistakenpakket.
  5. Landelijke normfinanciering in plaats van lokale outputfinanciering
    De commissie vindt de huidige financiering van de omgevingsdiensten niet passend in het licht van slagvaardigheid en effectiviteit. Vrijwel overal is gekozen voor outputfinanciering. Dat betekent dat de financiering wordt gekoppeld aan de taken die de omgevingsdienst voor een gemeente of provincie uitvoert. Dat is problematisch omdat die taken niet zijn afgeleid van een regionale risico-inventarisatie en regionale handhavingsstrategie: gemeenten bepalen wat de omgevingsdienst in de gemeente doet, en de optelsom is de regionale handhavingsstrategie.
    Door deze financieringssystematiek zijn omgevingsdiensten bovendien in hun taakuitoefening afhankelijk van de financiële ruimte van bevoegd gezagen. Outputfinanciering geeft meestal maar beperkt ruimte voor kennisontwikkeling en innovatie. Ook is advisering lang niet altijd meegenomen en als het budget voor het einde van het jaar op is, worden geen nieuwe zaken meer opgepakt.
    Deze wijze van financieren belemmert de effectiviteit van toezicht en handhaving. De omgevingsdienst wordt zo een krap gefinancierde ‘uitvoeringsmachine’. De omgevingsdienst heeft te beperkte middelen om steeds te doen wat nodig is voor de kwaliteit van de leefomgeving en wordt beperkt in zijn mogelijkheden. Bij de invoering van de Omgevingswet en voor nieuwe vormen van vergunningverlening is dat extra problematisch. De afhankelijkheid van het bevoegd gezag wringt eens te meer in tijden van bezuinigingen. Als gemeenten een begrotingstekort hebben, leidt dat in veel gevallen tot een beperking van de middelen voor gemeenschappelijke regelingen, en dus ook de omgevingsdiensten, zonder inhoudelijke discussie over wat de consequenties daarvan zijn.
    Voor het vergroten van de robuustheid van de omgevingsdiensten vindt de commissie daarom dat de bewindspersoon een landelijke norm voor de financiering moet ontwikkelen, op basis van het aantal en de complexiteit van de inrichtingen dat de omgevingsdienst bedient. De commissie realiseert zich dat dit een beperking in de vrijheid van budget van lokale en regionale overheid betekent, en daarmee een ingreep is in de gegroeide financiële verhoudingen tussen overheden. Toch is het noodzakelijk om toezicht en handhaving effectief te laten zijn en meer milieuschade in de toekomst te voorkomen. Omdat dit ook een nationaal belang is, moet het Rijk bijdragen aan de financiering van de omgevingsdiensten.
  6. Verplichting tot informatie-uitwisseling en investeren in kennisontwikkeling en kennisdeling
    Het permanent delen van toezichtsinformatie per inrichting tussen alle betrokken instanties is een noodzakelijke voorwaarde voor het opbouwen van een adequate informatiepositie en daarmee voor een effectieve en efficiënte uitoefening van toezicht en handhaving en samenwerking tussen de bestuurs- en strafrechtketen. De commissie vraagt specifiek aandacht voor de strafrechtelijke handhaving van het milieurecht omdat zij heeft geconstateerd dat hierin geen verbeteringen zijn opgetreden en dat de bevindingen van de commissie-Mans dus nog onverkort van toepassing zijn.
  7. Eén uitvoerings- en handhavingsbeleid, en één uitvoeringsprogramma op basis van één risicoanalyse per regio
    Bestuursorganen die deelnemen in een omgevingsdienst moeten conform artikel 7 van het Besluit Omgevingsrecht ‘zorg dragen’ voor één uniform uitvoerings- en handhavingsbeleid voor de omgevingsdienst. De praktijk is echter dat elk bevoegd gezag een eigen risicoanalyse maakt, eigen prioriteiten stelt, eigen beleidskeuzen maakt en een eigen uitvoeringsprogramma opstelt.
  8. Versterking van de positie van de directeur door verplicht mandaat en herzien van de benoemingsprocedure
    Een omgevingsdienst dient, zeker waar het toezicht en handhaving betreft, te functioneren in relatieve onafhankelijkheid, op afstand van de uiteindelijk bevoegde bestuursorganen.
    Slechts voor een enkele omgevingsdiensten is dat gerealiseerd. De huidige praktijk is dat sommige diensten niet zelfstandig tot handhaving mogen overgaan, maar daarvoor eerst toestemming moeten vragen aan het bevoegd gezag. Dat geeft ruimte voor politieke keuzes om al dan niet te handhaven. Dat vindt de commissie ongewenst.
    Daarom stelt de commissie voor dat de opdrachtgevers, de bevoegde gezagen, verplicht worden om een mandaat af te geven voor alle beschikkingen die dienen ter uitvoering van het vastgestelde uitvoerings- en handhavingsbeleid van de omgevingsdienst. Het bevoegd gezag wordt in kennis gesteld van het besluit. In het geval van een dwingend lokaal belang om anders met een handhavingszaak om te gaan, zou het formeel bevoegde gezag (B&W of GS) ruimte moeten hebben om af te wijken door een aanwijzing aan de omgevingsdienst, onder gelijktijdig informeren van hun volksvertegenwoordiging. Daarmee wordt dezelfde situatie bereikt die ook op nationaal niveau geldt voor het geven van een aanwijzing aan een Rijksinspectie.
  9. Inrichten van Rijkstoezicht op omgevingsdiensten
    De commissie stelt voor het Rijkstoezicht uit te breiden tot de omgevingsdiensten. Dit staat weliswaar haaks op één van de uitgangspunten van de Wet revitalisering generiek toezicht: het nabijheidsprincipe, maar op dit principe zijn al andere uitzonderingen gemaakt, bijvoorbeeld voor de woningcorporaties. Er zijn voldoende dringende redenen om dat ook hier te doen. De commissie vindt het wenselijk dat dit Rijkstoezicht uitgevoerd wordt door de ILT.
  10. Advisering en uitvoeringstoets door omgevingsdiensten over omgevingsplannen
  11. De commissie is van oordeel dat de omgevingsdienst een inhoudelijk advies moet geven over de milieunormering in omgevingsplannen en een uitvoeringstoets op de normering zou moeten uitvoeren. De ‘uitvoering’ moet hierbij een gelijkwaardige partner voor ‘het beleid’ zijn. Voor het level playing field tussen bedrijven is het noodzakelijk dat regionaal de toegestane activiteiten en normen voor activiteiten worden afgestemd of zelfs regionaal eensluidend worden vastgelegd.
    Voor bedrijven die onder de Brzo-omgevingsdiensten vallen, acht de commissie het wenselijk dat, om het gelijke speelveld te bewaren, op landelijk niveau afspraken worden gemaakt over de beoordeling van deze activiteiten. Het eerdergenoemde landelijk expertisecentrum (bij het Brzo+ bureau) kan de rol vervullen om de verschillende milieudoelstellingen en doel- en middelvoorschriften voor complexe inrichtingen met elkaar in balans te brengen.

4. Conclusies Follow the Money

Uit onderzoeken van Follow the Money [8] [9] [10] [11] blijken ook knelpunten bij de OD’s en het VTH-systeem. Burgers die hun omgeving willen beschermen, lopen in dat gevecht aan tegen hoge kosten, overheden die zich niet aan de regels houden, vergunningen die te snel worden afgegeven, en onafhankelijke adviesbureaus die liever geen rapport schrijven dat ingaat tegen een belangrijke opdrachtgever. Tegelijkertijd is er vaak te weinig capaciteit bij de OD’s. Ook de Groene Amsterdammer kwam in 2019 tot vergelijkbare conclusies en onderschrijft dat er bij de OD’s gebrek aan capaciteit is om voldoende natuur en milieu te kunnen beschermen.[12]

FtM citeert Astrid Stokman, eerder omgevingsmanager, nu procesbegeleider en bemiddelaar: “Bij natuur versus economisch belang is de natuur altijd de zwakke partij.” Commerciële belangen staan structureel sterker.

Omgevingsdiensten baseren zich bij het beoordelen van aanvragen voor een vergunning of ontheffing steeds op informatie van de aanvrager die zijn eigen adviesbureaus inhuurt om informatie te verstrekken. De OD’s kijken zelf naar de aangeleverde gegevens, maar doen zelf vaak geen onderzoek. Als er iets onduidelijk is, kloppen ze gewoon voor informatie weer aan bij de aanvrager. Follow the Money heeft in kaart gebracht hoe, door o.a. het leunen op de gegevens van de aanvrager, natuur en milieu het bijna altijd verliezen van economische belangen en onvoldoende worden beschermd.[13]

Burgers die zich willen verzetten tegen aantastingen van de natuur en het milieu moeten niet alleen heel scherp zijn, maar ook voldoende financiële middelen hebben. Bezwaarmakers hebben maar één kansrijke mogelijkheid om ingewikkelde rapporten van projectontwikkelaars aan te vechten: een tegenrapportage. Maar deze zogeheten 'contra-expertise' is voor burgers lastig te verkrijgen.

Een toezichthouder zegt tegen Follow the Money[14] :“Gemeenten betalen omgevingsdiensten om milieutaken uit te voeren, maar vaak weten ze niet wat het werk inhoudt, welke bedrijven er zitten en wat er moet gebeuren om goed toezicht te houden. Met de oprichting van de omgevingsdiensten is de kennis voor een groot deel bij de gemeenten verdwenen. Ze kunnen dan wel makkelijk zeggen: kunnen jullie meer doen voor minder?”

Iets dergelijks dreigt wellicht ook bij provincies, maar gemeenten staan onder nog veel grotere financiële druk waardoor ze misschien eerder geneigd zijn om te bezuinigen op VTH-taken.

5. Discussiepunten

Discussiepunten, met als focus: waar zou de provincie een rol kunnen spelen voor verbetering van de uitvoering van VTH-taken?

Follow the Money

  1. Maakt de commissie zich ook zorgen over de huidige verhouding tussen bescherming van natuur en milieu aan de ene kant en de economische belangen aan de andere kant, zoals uitgebreid geschetst door Follow the Money (en de Groene Amsterdammer)?
  2. Welke voorstellen heeft de commissie om de kwetsbaarheden van de OD’s als het gaat om bescherming van natuur en milieu, zoals het onderzoek van Follow the Money ze schetst (zie hoofdstuk 4), aan te pakken?
    • Wij stellen voor om bijvoorbeeld als pilot de OD NH te vragen te kijken of het mogelijk is om in toekomstige situaties waarbij kwetsbare belangen in het geding zijn, én er grote twijfels zijn vanuit maatschappelijke organisaties / burgers over door de vergunningsaanvragers geleverde informatie, extra onafhankelijk onderzoek vanuit de OD zelf te doen of een contra-expertise te laten uitvoeren. We zouden de OD tevens vragen om de kosten daarvan te schetsen. Het zou dan gaan om bijvoorbeeld maximaal twee onderzoeken per jaar.
    • Maar we zijn dus ook erg benieuwd naar andere ideeën.
  3. Vindt de commissie ook dat GS op de bevindingen van Follow the Money zou moeten reflecteren?

  4. Van Aartsen-rapport

  5. Onderschrijven de leden van de commissie de conclusies van het Van Aartsen-rapport?
  6. Wat vinden de leden van de commissie ervan om aan GS en de Omgevingsdiensten een reactie te vragen op de adviezen in het Van Aartsen rapport: wat is hun oordeel en waar zouden zij mee aan de slag willen?
  7. Aangezien het ook van groot provinciaal belang is dat natuur, milieu en gezondheid goed worden beschermd en we dus OD’s met voldoende capaciteit nodig hebben: vindt de commissie ook dat de provincie alle genoemde mogelijke knelpunten (inclusief die uit andere onderzoeken) actiever zou moeten communiceren en moeten zoeken naar oplossingen?

1 https://www.ftm.nl

2 https://www.ftm.nl

3 https://vng.nl

4 Het toezicht op staalfabrikant Tata Steel faalt, blijkt uit rapport Randstedelijke Rekenkamer | De Volkskrant https://www.volkskrant.nl

5 Vergunningverlening, toezicht en handhaving bij Tata Steel en Harsco (randstedelijke- rekenkamer.nl) https://www.randstedelijke-rekenkamer.nl

6 https://www.randstedelijke-rekenkamer.nl; https://www.noordhollandsdagblad.nl

7 Microsoft Word - NIEUW rapport cie mans versie 7.docx (binnenlandsbestuur.nl)

8 https://www.ftm.nl

9 https://www.ftm.nl

10 https://www.ftm.nl

11 https://www.ftm.nl

12 https://www.groene.nl

13 https://www.ftm.nl;

https://www.ftm.nl;

https://www.ftm.nl

14 https://www.ftm.nl


Status

Ingediend

Voor

Tegen